ECLI:NL:CRVB:2009:BK1159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2169 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de hoogte van het maatvrouwloon

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die lijdt aan de ziekte van Bechterew. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de beroepsgrond van appellante over de hoogte van het maatvrouwloon onbesproken heeft gelaten. Appellante had in een brief van 1 november 2007 aangegeven dat er stukken ontbraken die nodig waren voor de beoordeling van het maatvrouwloon. Het Uwv heeft deze stukken op 21 november 2007 ingediend, maar de rechtbank heeft de beroepsgrond pas ter zitting van 10 december 2007 behandeld. De Raad oordeelt dat appellante geen verwijt treft voor het later naar voren brengen van haar standpunt over het maatvrouwloon. De rechtbank had de behandeling moeten aanhouden om het Uwv in de gelegenheid te stellen adequaat te reageren op deze beroepsgrond. De Raad concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv op dit punt onvoldoende gemotiveerd is.

De Raad stelt vast dat de hoogte van het maatvrouwloon in hoger beroep opnieuw ter discussie staat. Het Uwv had eerder een maatvrouwloon van fl. 19,54 berekend, maar houdt in deze procedure vast aan een lager bedrag van fl. 17,53 zonder dit adequaat te onderbouwen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Het Uwv wordt opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.288,-.

Uitspraak

08/2169 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 28 februari 2008, 07/689 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante stelde mr. A.E.E. Vollebregt, arbeidsjurist bij De Unie, hoger beroep in en bracht nadere stukken in het geding.
Het Uwv voerde verweer en reageerde op de door appellante in hoger beroep in het geding gebrachte stukken.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 11 september 2009, waar appellante niet verscheen en het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. M. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 26 juni 2007 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft het Uwv zijn besluit van 19 februari 2007 tot de beëindiging van de WAO-uitkering van appellante per 16 april 2007. De reden voor die beëindiging is dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% bedraagt.
2. De rechtbank liet de beroepsgrond dat het Uwv uitgaat van een te laag maatvrouwloon onbesproken, omdat die grond in strijd met de goede procesorde eerst ter zitting van de rechtbank naar voren is gebracht. De rechtbank verwierp de overige beroepsgronden.
3.1. De Raad gaat uit van de volgende, tussen partijen niet betwiste, feiten.
3.2. Appellante lijdt aan de ziekte van Bechterew en staakte vanwege gewrichtsklachten op 2 december 1987 haar werk als assemblagemedewerkster volledig. In verband hiermee is haar een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
3.3. In de loop van de jaren volgden enkele medische heronderzoeken, waarbij de verzekeringsartsen steeds vaststelden dat appellante door haar ziekte arbeidsbeperkingen ondervond, zonder dat dit tot gevolg heeft dat zij (in het geheel) geen arbeid kan verrichten. De arbeidsdeskundigen slaagden er echter niet in om geschikte (voorbeeld-)functies te vinden.
3.4. In januari 2007 is appellante opnieuw onderzocht door de verzekeringsarts. Hij heeft informatie ingewonnen bij de appellante behandelende reumatoloog. Uit die informatie blijkt dat een verslechtering in de gezondheid van appellante in het najaar 2005 de aanleiding vormde om een nieuwe therapie te starten. De reumatoloog geeft aan dat die therapie bij appellante een goed beloop heeft en beschrijft dat de nieuwe therapie in het algemeen de prognose van Bechterew patiënten verbetert, die daardoor veel meer kunnen doen. De verzekeringsarts stelde een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op waarin de belastbaarheid van appellante is vervat.
3.5. De bezwaarverzekeringsarts onderzocht appellante ook zelf en scherpte de FML op enkele aspecten aan. Desondanks zijn volgens de bezwaararbeidsdeskundige de aan appellante voorgehouden voorbeeldfuncties geschikt en hij heeft dit in zijn rapport toegelicht.
4. In hoger beroep herhaalt appellante de beroepsgrond dat haar medische beperkingen in de (aangescherpte) FML zijn onderschat. Verder betoogt zij gemotiveerd dat het Uwv van een te laag maatvrouwloon uitgaat en geeft zij aan dat de arbeidsdeskundige bij de selectie van de voorbeeldfuncties een te hoog opleidingsniveau hanteerde.
5.1.1. Het bij brief van 10 september 2009 door het Uwv ingezonden stuk kan de Raad niet in zijn beoordeling betrekken, nu dit binnen tien dagen voor de zitting is ingezonden en appellante daarop niet heeft kunnen reageren.
5.1.2. Appellante gebruikt de termen dagloon en maatvrouwloon als synoniemen. Het betreft hier echter uiteenlopende begrippen. De Raad begrijpt dat appellante betoogt dat haar maatvrouwloon te laag is vastgesteld. Voor zover haar betoog zich mede richt tegen de hoogte van het dagloon, stelt de Raad vast dat in het verleden daarover reeds is beslist zonder dat appellante daartegen (tijdig) is opgekomen.
5.2.1. Naar het oordeel van de Raad liet de rechtbank ten onrechte de beroepsgrond over de hoogte van het maatvrouwloon onbesproken. Met haar brief van 1 november 2007 liet appellante weten dat voor de beoordeling van de juistheid van het maatvrouwloon benodigde stukken in het dossier ontbraken. Op 21 november 2007 bracht het Uwv die ontbrekende stukken in het geding. Onder die omstandigheden treft appellante geen verwijt dat zij pas op de zitting van 10 december 2007 gemotiveerd haar standpunt naar voren bracht dat het gehanteerde maatvrouwloon te laag is. Als de rechtbank van oordeel was dat het Uwv ter zitting niet adequaat kon reageren op die beroepsgrond, dan had zij de behandeling moeten aanhouden tot een nadere zitting. Alleen al daarom kan de aangevallen uitspraak geen stand houden.
5.2.2. In hoger beroep maakt de hoogte van het maatvrouwloon (alsnog) deel uit van de discussie tussen partijen.
5.2.3. In de door appellante in hoger beroep ingebrachte stukken berekent het Uwv zelf het maatvrouwloon per 3 december 1993 op fl. 19,54. Toch houdt het Uwv in dit geding vast aan een maatvrouwloon van fl. 17,53 (per 3 december 1993) zonder dat hij die berekening ter zitting kon toelichten.
5.2.4. Naar het oordeel van de Raad mist het bestreden besluit op dit aspect een voldoende draagkrachtige motivering.
5.3. De rechtbank verwierp naar het oordeel van de Raad terecht de medische beroepsgrond. De gemotiveerde conclusie van de bezwaarverzekeringsarts vindt steun in de beschikbare informatie van de appellante behandelende specialist. Die informatie bevestigt de verbetering in de gezondheidstoestand van appellante als gevolg van de nieuw toegepaste therapie. Dat verklaart naar het oordeel van de Raad afdoende waarom de eerder gehanteerde duurbeperking verviel.
5.4. Met de bezwaararbeidsdeskundige is de Raad van oordeel dat het niveau van de door appellante genoten opleiding (afgeronde huishoudschool) 3 is. De Raad tekent er bij aan dat het merendeel van de geselecteerde functies een opleiding op niveau 2 vergen.
5.5. De geschiktheid van de drie functies waarop de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid steunt, is door de bezwaararbeidsdeskundige voldoende toegelicht.
6. Dit alles leidt tot de conclusie dat de Raad de aangevallen uitspraak zal vernietigen. Hij zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het Uwv opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar.
7. De Raad ziet aanleiding om het Uwv in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten begroot de Raad op € 1.288,- wegens de aan appellante in beroep en hoger beroep verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten tot een bedrag van € 1.288,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het griffierecht van € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.L. de Gier.
EK