ECLI:NL:CRVB:2009:BK1153
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 14 juni 2001 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2006, uitgevoerd door verzekeringsarts R.A. de Booij, werd vastgesteld dat appellante psychische klachten had die haar belastbaarheid beïnvloedden. De arbeidsdeskundige R. Hartog concludeerde dat appellante niet geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies. Op basis van deze functies werd het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 13,09%.
Het Uwv trok de WAO-uitkering per 23 juli 2006 in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn beslissing na rapportage van bezwaararbeidsdeskundige C. Limbeek. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige voldoende had toegelicht dat appellante geschikt was voor de aangeboden functies.
In hoger beroep werd door appellante gewezen op verborgen beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), maar de Raad oordeelde dat de medische kant van de schatting niet in geschil was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aan appellante voorgehouden functies geschikt waren, omdat niet was gebleken dat haar belastbaarheid in deze functies werd overschreden. De Raad wees erop dat de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Limbeek voldoende onderbouwing bood voor de geschiktheid van de functies.