ECLI:NL:CRVB:2009:BK1153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1154 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 14 juni 2001 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2006, uitgevoerd door verzekeringsarts R.A. de Booij, werd vastgesteld dat appellante psychische klachten had die haar belastbaarheid beïnvloedden. De arbeidsdeskundige R. Hartog concludeerde dat appellante niet geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies. Op basis van deze functies werd het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 13,09%.

Het Uwv trok de WAO-uitkering per 23 juli 2006 in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn beslissing na rapportage van bezwaararbeidsdeskundige C. Limbeek. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige voldoende had toegelicht dat appellante geschikt was voor de aangeboden functies.

In hoger beroep werd door appellante gewezen op verborgen beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), maar de Raad oordeelde dat de medische kant van de schatting niet in geschil was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aan appellante voorgehouden functies geschikt waren, omdat niet was gebleken dat haar belastbaarheid in deze functies werd overschreden. De Raad wees erop dat de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Limbeek voldoende onderbouwing bood voor de geschiktheid van de functies.

Uitspraak

08/1154 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 februari 2008, 06/6168 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Visser, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.B.M. Adriaansen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving sinds 14 juni 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die op arbeidskundige gronden is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In 2006 heeft er een herbeoordeling plaatsgevonden in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit (Stb. 2004, 434). In dat verband is appellante op 10 januari 2006 onderzocht door verzekeringsarts R.A. de Booij, die in het rapport van dezelfde datum tot de conclusie is gekomen dat appellante als gevolg van psychische klachten beperkingen heeft. Met inachtneming van uit deze klachten voortvloeiende beperkingen heeft de verzekeringsarts een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Op basis hiervan is arbeidsdeskundige R. Hartog tot de conclusie gekomen dat appellante niet geschikt is voor haar eigen werk, maar nog wel voor andere functies. Op basis van de functies productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175), wikkelaar (SBC-code 267050) en productiemedewerker metaal (SBC-code 111171) is het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berekend op 13,09%.
1.3. Bij besluit van 22 mei 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 23 juli 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% is.
2. Namens appellante heeft mr. Visser tegen het besluit van 22 mei 2006 bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft haar beslissing, nadat de bezwaararbeidsdeskundige C. Limbeek op 30 oktober 2006 had gerapporteerd, met het besluit van 7 november 2006 (besluit I) gehandhaafd.
3.1. Bij besluit van 29 juni 2007 heeft het Uwv het besluit van 7 november 2006 (besluit II) herzien in verband met de ongedaanmaking van de maximering van de maatmanomvang. Als gevolg hiervan heeft bezwaararbeidsdeskundige Limbeek het verlies aan verdiencapaciteit op basis van de eerdergenoemde functies berekend op 17,13%. De WAO-uitkering van appellante is per 23 juli 2006 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
3.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen besluit II ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige bij de beoordeling van de passendheid van de functies alle signaleringen en verborgen beperkingen heeft toegelicht, zodat de rechtbank voldoende overtuigd is dat appellante geschikt is voor die functies.
4. In hoger beroep is gewezen op de verborgen beperkingen op de aspecten I.1 (concentreren van de aandacht) en I.2 (verdelen van de aandacht) in de FML. Als gevolg hiervan is bij de duiding van de functies uitgegaan van een onjuiste belastbaarheid van appellante. In dit verband wijst appellante naar de aan de schatting ten grondslag gelegde functies waarin de belastbaarheid op (één van) de hiervoor genoemde aspecten wordt overschreden.
5.1. De Raad stelt vast dat in hoger beroep uitsluitend de rechtbankbeslissing over besluit II ter beoordeling staat en dat de gemachtigde van appellante desgevraagd ter zitting heeft meegedeeld dat de medische kant van de schatting niet in geschil is. De Raad, hiermee rekening houdend, overweegt als volgt.
5.2.1. De Raad kan appellante niet volgen in de stelling dat haar belastbaarheid in de geduide functies wordt overschreden. In dit verband verwijst de Raad naar de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Limbeek van 30 oktober 2006 waarin gemotiveerd is ingegaan op de verschenen signaleringen bij de aspecten I.1 (concentreren van de aandacht) en I.2 (verdelen van de aandacht) in de FML. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts bij deze aspecten weliswaar een opmerking heeft geplaatst, namelijk ‘geen aandachtig lees- en denkwerk’ respectievelijk ‘geen veelvuldige taken tegelijk’, maar dat gelet op de functiebeschrijvingen niet gezegd kan worden dat daarvan in de geselecteerde functies sprake is.
Het Uwv heeft uiteengezet dat onder het aandachtig lees- en denkwerk het bestuderen van een tekst wordt verstaan. Dit is een ander niveau dan het normale niveau van lezen en denken dat op de FML is gescoord en vereist is in de functie van productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175).
5.2.2. Met betrekking tot de stelling van appellante dat in de geduide functies een aantal taken gelijktijdig moet worden verricht, wijst de Raad ten aanzien van de functie productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) op de functiebeschrijving. Hieruit blijkt dat de functionaris onder meer een controle uitvoert op het gewicht van de producten en de codering op het etiket, de kwaliteit van het product beoordeelt en de zogenaamde HCCP-lijsten aftekent. De Raad vindt geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat deze handelingen tegelijkertijd moeten worden verricht.
Ten aanzien van de functies wikkelaar (SBC-code 267050) en productiemedewerker metaal (SBC-code 111171) blijkt evenmin dat de functionaris diverse taken simultaan zou moeten verrichten.
Nu niet is gebleken dat de belastbaarheid van appellante in de functies waarop de schatting is gebaseerd wordt overschreden, is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat de aan appellante voorgehouden functies voor haar geschikt zijn.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.L. de Gier.
EK