[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2007, 07/899 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 oktober 2009
Namens appellante heeft mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader besluit d.d. 17 januari 2008 toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 11 september 2009. Voor appellante is haar voornoemde gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
1.1. Appellante was werkzaam als penitentiair inrichtingswerkster en heeft in december 1995 haar werkzaamheden als gevolg van psychische klachten gestaakt. In verband daarmee is haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, vanaf februari 1997 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 7 november 2006 heeft het Uwv per 8 januari 2007 de WAO-uitkering van appellante herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. Bij besluit van 3 april 2007 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de herziening van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar ongeveer 33%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 3 april 2007 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het Uwv opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank kan zich verenigen met de voor appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 oktober 2006 opgenomen arbeidsmogelijkheden en beperkingen. De rechtbank is echter van oordeel dat zonder een nadere toelichting niet vast staat dat alle onder de drie aan appellante geduide SBC codes opgenomen functies door haar kunnen worden uitgeoefend.
3.1. Appellante keert zich in hoger beroep gemotiveerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het herzieningsbesluit op een juiste medische grondslag berust.
3.2. Ter zitting van de Raad is gebleken, dat het Uwv na een herbeoordeling van de aanspraken van appellante op grond van de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zoals deze voor 1 oktober 2004 golden, de WAO-uitkering van appellante per 22 februari 2007 heeft herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Op het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep is nog niet beslist door de rechtbank.
4.1. Gelet op de in de vorige overweging genoemde beslissing, kan de beoordeling door de Raad van de in dit geding ter discussie staande besluiten, slechts gevolgen hebben voor de hoogte van de WAO-uitkering van appellante over de periode van 8 januari 2007 tot 22 februari 2007.
4.2. Evenals de rechtbank ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van appellante dat haar arbeidsbeperkingen door het Uwv zijn onderschat. In dit verband heeft de Raad zich in het bijzonder laten overtuigen door het rapport van de bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar. Deze had de beschikking over recente informatie van de appellante behandelende artsen en heeft na de hoorzitting ook nog zelf lichamelijk onderzoek verricht. In haar beschouwing heeft zij op overtuigende wijze uiteengezet dat er geen reden is om meer of zwaardere beperkingen op te nemen dan de verzekeringsarts had gedaan.
4.3. Het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak slaagt daarom niet en de Raad zal deze uitspraak, voorzover aangevochten, bevestigen.
5.1. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv het besluit van 17 januari 2008 genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 8 januari 2007 is gehandhaafd op 25 tot 35%. Omdat het Uwv met dit besluit niet aan het beroep van appellante is tegemoet gekomen, zal de Raad dit besluit in deze procedure beoordelen.
5.2. Het besluit is gebaseerd op een ongewijzigde FML, zij het dat de bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat op het aspect 4.6 van de geselecteerde functies, werken met toetsenbord en muis, gelet op de door de verzekeringsarts in de FML opgenomen toelichting, een aanvullende motivering van de bezwaararbeidsdeskundige nodig is.
5.3. Aanvankelijk heeft het Uwv de herziening van de uitkering van appellante gebaseerd op haar geschiktheid voor onder drie SBC codes opgenomen voorbeeldfuncties: 342021 (portier, toezichthouder), 342022 (parkeercontroleur) en 315120 (telefonist, receptionist). Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak en heeft blijkens het rapport d.d. 15 januari 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst geconcludeerd dat twee functies onder de SBC codes 342021 en 315120 voor appellante niet geschikt zijn. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens binnen de SBC code 315120 enkele andere functies gevonden die volgens hem wel in overeenstemming zijn met de beperkingen van appellante en heeft functies geselecteerd binnen twee nieuwe SBC codes: 342023 (surveillant bewakingsdienst) en 111180 (productiemedewerker industrie).
5.4. Naar het oordeel van de Raad kunnen de functies onder laatstgenoemde SBC code niet ten grondslag worden gelegd aan de herziening van appellantes uitkering, omdat al op voorhand duidelijk is, dat deze qua karakter zodanig verschillen van de eerder aan appellante geduide functies, dat het haar niet duidelijk kon zijn dat zij met haar beperkingen ook die functies zou kunnen uitoefenen.
5.5. Ook de onder SBC code 342023 nieuw bijgeduide functie van parkeerwachter kan naar het oordeel van de Raad niet aan de herziening van de uitkering ten grondslag worden gelegd, omdat deze functie gelet op de daarbij gestelde functie-eisen niet van appellante toegankelijk is. Appellante beschikt niet over het vereiste MBO diploma niveau 2 beveiliging. Zij bezit ook geen EHBO-diploma, zodat twee van de drie onder de SBC code 342021 opgenomen functies evenmin voor haar toegankelijk zijn.
5.6. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn genoemde rapport, in samenhang met zijn rapport van 14 april 2008, wel voldoende overtuigend gemotiveerd dat de overige geduide functies voor appellante geschikt zijn en door haar met haar beperkingen kunnen worden uitgeoefend. Dat betekent dat voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen onder de SBC codes 342021, 342022 en 315120 resteren. Op basis van haar geschiktheid voor die functies bedraagt de verdiencapaciteit van appellante 0,63 maal € 11,37 = € 7,16. Afgezet tegen haar maatvrouwinkomen resteert een verlies aan verdiencapaciteit van ongeveer 59%.
5.7. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat het beroep van appellante tegen het besluit van 17 januari 2008 gegrond is en dat dat besluit moet worden vernietigd. De Raad ziet voldoende aanleiding om het Uwv niet op te dragen een nieuw besluit te nemen, maar zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 7 november 2006 te herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de WAO per 8 januari 2007 vast te stellen op 55 tot 65%.
6. De Raad zal het Uwv in overeenstemming met het verzoek van appellante veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering als gevolg van de wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse per 8 januari 2007. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellant verschuldigde wettelijke rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995, 314.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep, welke worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 17 januari 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het besluit van 7 november 2006;
Stelt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de WAO per 8 januari 2007 vast op 55 tot 65% en bepaalt dat deze uitspraak voor het bestreden besluit in de plaats treedt;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente op de wijze als in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644, -;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter, en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2009.