ECLI:NL:CRVB:2009:BK0917

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7096 WWB + 08-7098 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag op basis van onvoldoende bewijs van inkomen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 november 2008, waarin hun aanvragen voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) zijn afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 oktober 2009 uitspraak gedaan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond de bijstand van appellanten had ingetrokken, omdat er autotransacties hadden plaatsgevonden in de maanden maart 2002, april 2004, mei 2004 en januari 2005, waarover appellanten geen mededeling hadden gedaan. Hierdoor was het College niet in staat om vast te stellen of appellanten gedurende de relevante periode van 4 april 2007 tot en met 14 januari 2008 aan de bijstandsnorm voldeden.

Appellanten hadden in 2006 aanvragen ingediend voor een langdurigheidstoeslag, maar deze waren door het College afgewezen op grond van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten geen administratie of boekhouding hebben bijgehouden van de autotransacties, waardoor het onmogelijk was om te bepalen of zij gedurende de vereiste periode een inkomen hadden dat niet hoger was dan de bijstandsnorm. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand zijn gelaten.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt, omdat er onvoldoende bewijs is geleverd om aan te tonen dat zij voldeden aan de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er wordt geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

08/7096 WWB
08/7098 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant) en [Appellante] (hierna: appellante), beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 november 2008, 08/367 en 08/368 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L.E.I.K. Jaminon, advocaat te Echt, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de gedingen met reg. nrs. 07/6904, 07/6905, 07/6927 en 07/6929, plaatsgevonden op 21 juli 2009. Voor appellanten is verschenen mr. Jaminon. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns, werkzaam bij de gemeente Roermond. Na sluiting van het onderzoek zijn de gedingen weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het College heeft de bijstand van appellanten over de maanden maart 2002, april 2004, mei 2004 en januari 2005 ingetrokken op de grond dat in die maanden sprake is geweest van autotransacties waarvan zij aan het College geen mededeling hebben gedaan. Omdat onduidelijk was of appellanten in verband met de autotransacties inkomen hebben genoten, heeft het College vastgesteld dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. De rechtbank heeft dit standpunt van het College in haar uitspraak van 8 november 2007, 07/595 en 07/730, gevolgd. Bij uitspraak van heden met reg. nrs. 07/6904 en 07/6905 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank op dit punt bevestigd.
1.2. Appellanten hebben op 13 november 2006 en 6 december 2006 bij het College een aanvraag om een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.3. Bij besluiten van respectievelijk 23 november 2006 en 16 maart 2007 heeft het College deze aanvragen met toepassing van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB afgewezen.
1.4. Bij besluiten van 14 januari 2008 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 23 november 2006 en 16 maart 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - de beroepen tegen de besluiten van 14 januari 2008 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de deze uitspraak gekeerd voorzover daarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand zijn gelaten. Het hoger beroep beperkt zich blijkens het hoger beroepschrift tot de vraag of in de periode van 4 april 2007 tot en met 14 januari 2008 (de datum van de besluiten op bezwaar) een datum is aan te wijzen waarop aan de in artikel 36, eerste lid aanhef en onder a, van de WWB gestelde voorwaarde is voldaan. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a (oud), van de WWB geldt als voorwaarde om voor langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen dat de betrokkene gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in
artikel 34 heeft.
4.2. Vaststaat dat in de maanden april 2004, mei 2004 en januari 2005 autotransacties hebben plaatsgevonden en dat appellanten van deze transacties geen administratie of boekhouding hebben bijgehouden. Daardoor kan niet worden vastgesteld of appellanten op enig moment in de periode van 4 april 2007 tot en met 14 januari 2008 gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen hebben genoten dat niet hoger is dan de bijstandsnorm. Gelet hierop is de Raad met de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de hier relevante periode niet kan worden vastgesteld of appellanten aan de voorwaarde van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB voldoen.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak - voorzover aangevochten - voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.J.A. Kooijman als leden in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) K. Moaddine.
RB