ECLI:NL:CRVB:2009:BK0914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6927 WWB+07-6929 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing langdurigheidstoeslag op basis van autotransacties zonder administratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 november 2007, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond ongegrond heeft verklaard. Appellanten hadden op 20 maart 2006 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of appellanten gedurende een onafgebroken periode van 60 maanden een inkomen hadden dat niet hoger was dan de bijstandsnorm. Dit was het gevolg van autotransacties die in de maanden maart 2002, april 2004, mei 2004 en januari 2005 hadden plaatsgevonden, waarover appellanten geen administratie of boekhouding hadden bijgehouden.

De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek ter zitting gevoegd met andere gedingen en op 21 juli 2009 de zaak behandeld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank het standpunt van het College heeft gevolgd en dat de afwijzing van de aanvraag voor de langdurigheidstoeslag terecht was. De Raad heeft geconcludeerd dat, omdat appellanten geen administratie hebben bijgehouden van de autotransacties, niet kan worden vastgesteld of zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Hierdoor is het hoger beroep van appellanten niet geslaagd en is de aangevallen uitspraak bevestigd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij R.M. van Male als voorzitter fungeerde, en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 oktober 2009.

Uitspraak

07/6927 WWB
07/6929 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant) en [Appellante] (appellante), beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 november 2007, 07/731 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. H.G.M. Hilkens, advocaat te Echt, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de gedingen met reg. nrs. 07/6904, 07/6905, 08/7096 en 08/7098, plaatsgevonden op 21 juli 2009. Voor appellanten is verschenen mr. L.E.I.K. Jaminon, kantoorgenoot van mr. Hilkens. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns, werkzaam bij de gemeente Roermond. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gedingen weer gesplitst.
In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het College heeft de bijstand van appellanten over de maanden maart 2002, april 2004, mei 2004 en januari 2005 ingetrokken op de grond dat in die maanden sprake is geweest van autotransacties waarvan zij aan het College geen mededeling hebben gedaan. Omdat onduidelijk was of appellanten in verband met de autotransacties inkomen hebben genoten, heeft het College vastgesteld dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. De rechtbank heeft dit standpunt van het College in haar uitspraak van 8 november 2007, 07/595 en 07/730, gevolgd. Bij uitspraak van heden met de reg. nrs. 07/6904 en 07/6905 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank op dit punt bevestigd.
1.2. Appellanten hebben op 20 maart 2006 bij het College een aanvraag om een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.3. Bij besluit van 4 mei 2006 heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat niet kan worden beoordeeld of appellanten gedurende een onafgebroken periode van 60 maanden een inkomen hebben gehad dat niet hoger is dan de bijstandsnorm.
1.4. Bij besluit van 3 april 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 4 mei 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 april 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a (oud), van de WWB geldt als voorwaarde om voor langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen dat de betrokkene gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.
4.2. Het gaat hier om een eenmalige, jaarlijks op aanvraag toe te kennen toeslag. Om in aanmerking te komen voor de aangevraagde langdurigheidstoeslag dient (in elk geval) te zijn voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarde. Nu vaststaat dat in de maanden maart 2002, april 2004, mei 2004 en januari 2005 autotransacties hebben plaatsgevonden en appellanten van deze transacties geen administratie of boekhouding hebben bijgehouden, kan niet worden vastgesteld of appellanten aan de voorwaarde van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB voldoen. Het College heeft de aanvraag van 20 maart 2006 dan ook terecht afgewezen.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) K. Moadinne.
RB