ECLI:NL:CRVB:2009:BK0557

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4926 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard vanwege reumatoïde artritis. Appellant is op 1 juni 2004 gedeeltelijk uitgevallen voor zijn werk als zelfstandig woningstoffeerder en is per 6 april 2006 volledig uitgevallen. Het Uwv heeft op 9 oktober 2006 een uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft benoemd en dat het Uwv het aangepaste Schattingsbesluit onterecht heeft toegepast. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke medische deskundige, omdat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en de medische situatie van appellant correct had beoordeeld. De Raad heeft de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven, die concludeerde dat er geen reden was om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de adviserend arts te betwisten.

De Raad heeft vastgesteld dat de informatie van de behandelend sector adequaat is meegenomen in de beoordeling en dat er geen aanwijzingen zijn dat de klachten van appellant zijn onderschat. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv terecht het aangepaste Schattingsbesluit heeft toegepast, aangezien appellant na de inwerkingtreding van dit besluit voor het eerst in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering. De Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

08/4926 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 juli 2008, 07/615
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. I.T. Martens, verbonden aan SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van bezwaarverzekeringsarts
J.L. Waasdorp van 17 juli 2009 ingediend.
Bij brief van 24 augustus 2009 zijn namens appellant aanvullende stukken ingediend, bestaande uit een verklaring van prof. dr. P.L.C.M. van Riel van 17 oktober 2006 en verklaringen van fysiotherapeut N. de Jong van 2 februari 2006, 5 december 2007, 3 januari 2008, 10 september 2008 en 4 augustus 2009.
Bij brief van 31 augustus 2009 heeft het Uwv een nadere reactie gegeven en daarbij gevoegd een rapport van bezwaarverzekeringsarts Waasdorp van 31 augustus 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P. Reeser, kantoorgenoot van mr. Martens, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als zelfstandig woningstoffeerder, is op 1 juni 2004 gedeeltelijk uitgevallen voor dat werk wegens gewrichtsklachten (reumatoïde artritis). Per 6 april 2006 is appellant volledig uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Bij besluit van 9 oktober 2006 is aan appellant per 31 mei 2005 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Bij besluit van 21 maart 2007 heeft het Uwv onder meer het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 oktober 2006 ongegrond verklaard. Dit onderdeel van het besluit van 21 maart 2007 wordt hierna aangeduid als het bestreden besluit.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven en beslissingen gegeven over griffierecht en proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen.
2.2. Het bestreden besluit is niet afdoende gemotiveerd nu arts D. Schroers geen verzekeringsarts was en de bezwaarverzekeringsarts zich heeft beperkt tot dossierstudie. Eerst in de beroepsfase heeft de bezwaarverzekeringsarts alsnog een medisch onderzoek verricht en daaromtrent gerapporteerd en is het motiveringsgebrek hersteld. Er zijn geen aanknopingspunten de eindconclusies van dat verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. De informatie van de behandelend sector is in voldoende mate in de beoordeling meegenomen. Niet is gebleken dat de klachten van appellant zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd en evenmin dat de informatie uit de behandelend sector in de omschrijving van de medische beperkingen en de mogelijkheden onjuist zijn uitgelegd. Appellant heeft geen gegevens overgelegd waaruit medische beperkingen zijn te herleiden die ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen.
Op basis van de in de door de adviserend arts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) - die in de beroepsfase door de bezwaarverzekeringsarts is onderschreven - zijn aan de schatting functies ten grondslag gelegd. De in het dossier aanwezige gegevens kunnen de conclusie dragen dat appellant in medisch opzicht in staat is tot het vervullen van de geduide functies. Daar het bestreden besluit eerst in de beroepsfase is voorzien van een toereikende motivering, dient dat besluit te worden vernietigd, maar kunnen de rechtsgevolgen van dat besluit na vernietiging ervan in stand worden gelaten.
3. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het in stand laten door de rechtbank van de rechtsgevolgen in het vernietigde bestreden besluit. Hetgeen is aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen in beroep bij de rechtbank is aangevoerd. Namens appellant is daaraan toegevoegd dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen niet heeft gehonoreerd. Ter zitting heeft appellant zich nog op het standpunt gesteld dat het Uwv, gelet op zijn leeftijd, ten onrechte het aangepaste Schattingsbesluit heeft toegepast, waardoor er functies met te weinig arbeidsplaatsen aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
4.1. De Raad kan zich vinden in de aangevallen uitspraak en schaart zich achter de overwegingen van de rechtbank waarin de door appellant in beroep ingebrachte gronden naar behoren zijn weerlegd. De Raad voegt daar het volgende aan toe. De bezwaarverzekeringsarts Waasdorp heeft appellant in de beroepsfase tijdens een huisbezoek op 20 september 2007 onderzocht, dossierstudie verricht, de informatie van reumatoloog A.J.M. Croonen van 12 augustus 2004, 24 juli 2006 en 2 februari 2007, van reumatoloog Van Riel van 17 oktober 2006 en van appellants huisarts van
5 februari 2007 bij zijn oordeelsvorming betrokken. Gelet op de bevindingen bij zijn onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts geen reden gezien om de door de adviserend arts op 7 juli 2006 opgestelde FML, waarin diverse beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen, voor onjuist te houden. Met betrekking tot de urenbeperking heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat als in de beperkingen voldoende rekening wordt gehouden met de verminderde belastbaarheid, hij – naast bedoelde beperkingen - geen aanleiding voor een urenbeperking ziet. Daarbij heeft hij van belang geacht dat ten tijde van het onderzoek door de adviserend arts - gelet op de ontstekingsparameters - de ziekte van appellant niet (erg) actief was, zodat de auto-immuunreactie geen groot beroep zal hebben gedaan op de energiebehoefte. De Raad vermag niet in te zien dat de door de bezwaarverzekeringsarts getrokken conclusies onjuist zijn. Daarbij acht de Raad van belang dat ook uit de verklaringen van reumatoloog Croonen van 24 juli 2006 en van reumatoloog Van Riel van 17 oktober 2006 - welke verklaringen het dichtst liggen bij de datum hier in geding (31 mei 2005) - blijkt dat bij lichamelijk onderzoek van appellant nauwelijks sprake was van beperkingen ten gevolge van de reumatoïde artritis. De in hoger beroep door appellant ingebrachte stukken leiden de Raad niet tot een andere conclusie nu deze stukken geen betrekking hebben op de datum hier in geding.
4.2. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien tot het inschakelen van een onafhankelijke medische deskundige als waarom door appellant is verzocht. De voor het inschakelen van externe medische deskundigheid vereiste twijfel is ook bij de Raad niet aanwezig.
4.3. Appellants grief dat het Uwv ten onrechte bij de beoordeling van appellants arbeidsongeschiktheid toepassing heeft gegeven aan het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zoals gewijzigd bij Besluit van 18 augustus 2004,
Stb. 2004, 434, in werking getreden per 1 oktober 2004 (zoals gewijzigd bij Besluit van 20 april 2005, Stb. 2005, 219, het aangepaste Schattingsbesluit), kan evenmin slagen. In het overgangsrecht van het aangepaste Schattingsbesluit is - voor zover hier van belang - bepaald dat dit besluit niet geldt voor arbeidsongeschikten die recht hebben op een uitkering met een ingangsdatum vóór het moment van inwerkingtreding van dit besluit en die geboren zijn voor of op 1 juli 1949. Op hen bleef het oude Schattingsbesluit van toepassing. Gelet op het feit dat appellant eerst na 1 oktober 2004 voor het eerst in aanmerking is gebracht voor een WAO-uitkering heeft het Uwv terecht bij de beoordeling van appellants arbeidsongeschiktheid toepassing gegeven aan het aangepaste Schattingsbesluit en is terecht bij het duiden van functies uitgegaan van drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies die elk (slechts) drie arbeidsplaatsen hoeven te vertegenwoordigen.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant geen doel treft.
6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar 16 oktober 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) F. Heringa.
JL