ECLI:NL:CRVB:2009:BK0546

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6281 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond werd verklaard. Appellant, die op 3 december 2004 tijdens een uitzending naar Irak uitviel met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv had appellant onderzocht en vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid op 31,63% was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig was en dat de beperkingen van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende waren onderbouwd.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij medisch ernstiger beperkt zou moeten worden geacht, met verwijzing naar diagnoses van post traumatisch stresssyndroom (PTSS) en andere medische informatie. De Raad voor de Rechtspraak, bestaande uit J.W. Schuttel, J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk, oordeelde echter dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen niet onjuist waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de passendheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies anders te beoordelen.

De uitspraak werd gedaan op 16 oktober 2009, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellant. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

08/6281 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 september 2008, 07/2471 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Verbraaken, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 januari 2009 heeft mr. Verbraaken, voornoemd, een onderzoeksverslag van 5 januari 2009 van A.N.F. Altememy, psycholoog, ingezonden.
Bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn heeft hierop in een rapport van 11 februari 2009 gereageerd.
Door de Raad zijn vragen gesteld aan het Uwv, welke bij brief van 18 juni 2009, onder overlegging van bijlagen, zijn beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2009. Namens appellant is verschenen zijn gemachtigde mr. Verbraaken. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 3 december 2004, tijdens een uitzending naar Irak als [naam functie], uitgevallen met lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant onderzocht door S. Ait, adviserend arts, die een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige M.M. Klapwijk appellant theoretische functies voorgehouden aan de hand waarvan de mate van zijn arbeidsongeschiktheid op 31,63% is vastgesteld.
1.2. Bij besluit van 27 oktober 2006 is appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op WIA-uitkering om reden dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 23 februari 2007 zijn de bezwaren van appellant tegen het besluit van
27 oktober 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ingesteld tegen het besluit van 23 februari 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij het medisch onderzoek niet onzorgvuldig en het medisch oordeel niet onjuist acht. Met de beperkingen van psychische aard is naar het oordeel van de rechtbank in de FML in voldoende mate rekening gehouden. Het psychiatrisch beeld vindt bevestiging in de rapportage van de behandelend psychiater. Er was geen reden om energetische beperkingen aan te nemen in verband met de bloedziekte thallassemie. Ook een medische urenbeperking is terecht niet geïndiceerd geacht. Het medicijngebruik leidt eveneens niet tot verdergaande beperkingen, aldus de rechtbank.
2.3. Met betrekking tot de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies overwoog de rechtbank dat voldoende is toegelicht waarom die voor appellant medisch geschikt zijn te achten.
3. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat hij medisch ernstiger beperkt moet worden geacht. De door psychiater J.W. van der Klaauw vastgestelde diagnose post traumatisch stresssyndroom (PTSS) spoort niet met de door het Uwv gebezigde diagnose aanpassingsstoornis. Ten gevolge van zijn bloedziekte, de optredende hyperventilatie en een verlamd gevoel aan de linkerzijde van zijn lichaam in combinatie met de psychische klachten dient een urenrestrictie in acht genomen te worden. Daarbij is verwezen naar informatie van 5 november 2008 van psychiater B. van Opstal en een intakeverslag van 12 juni 2006 van PsyQ. Op 5 januari 2009 is door psycholoog Altememy, bij wie appellant sedert 24 oktober 2008 onder behandeling is, gerapporteerd. Altememy heeft als diagnose gesteld PTSS, met een depressieve periode, eenmalig ernstig niet psychotisch, en hanteert een Gaf-score van 50.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek van de kant van het Uwv niet onzorgvuldig genoemd kan worden. Door bezwaarverzekeringsarts Van Duijn is informatie opgevraagd zowel bij de behandelend internist J.L.H. Kerkhoffs als bij psychiater Van der Klaauw. Van Duijn heeft appellant op zijn spreekuur gezien.
4.2. De Raad kan uit de informatie als genoemd onder 4.1 niet afleiden dat de beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld. Met name de bevindingen van Van der Klaauw dwingen er niet toe dat het totale beeld als meer dan beperkt van aard moet worden gekenschetst, zoals Van Duijn concludeert in zijn rapport van 12 februari 2007. De door PsyQ vastgestelde Gaf-score van 50 wordt in de rapportage van Van der Klaauw niet bevestigd, en in het rapport van Altememy wordt deze aanname niet met medische gegevens onderbouwd.
4.3. De Raad overweegt voorts evenmin aanleiding te zien om ten aanzien van de passendheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies anders te oordelen dan de rechtbank.
4.4. Gelet op het onder 4.1 tot en met 4.3 overwogene slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) F. Heringa.
JL