[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 december 2007, 07/337
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 oktober 2009
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld. Op 15 mei 2008 zijn aanvullende gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met als bijlage een rapport van 30 mei 2008 van bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter.
Op 11 april 2008 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen. De gronden gericht tegen dat besluit zijn op 16 juni 2008 ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv aanvullende stukken ingediend.
De Raad heeft het Uwv vragen gesteld, welke het Uwv bij brief van 27 juli 2009 heeft beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2009. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door E. van den Brink.
1.1. Aan appellante is ingaande 11 november 1994 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend in verband met nekklachten en concentratieproblemen bij een whiplashtrauma als gevolg van een auto-ongeval. Deze uitkering werd laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In 2006 heeft een onderzoek plaatsgevonden in het kader van een eenmalige herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit. Desgevraagd heeft appellante verklaard dat nog steeds sprake is van whiplashklachten, naast reuma, hartklachten en extreme vermoeidheid.
1.3. Namens het Uwv heeft verzekeringsarts A.M. van den Berg-Vos appellante onderzocht. Na ontvangst van informatie van de huisarts van appellante heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Aan de hand van deze FML heeft arbeidsdeskundige R.M. van Liefland appellante theoretische functies voorgehouden en de mate van arbeidsongeschiktheid op 15 tot 25% berekend.
1.4. Bij besluit van 17 juli 2006 is de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante ingaande 18 september 2006 herzien en berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. Naar aanleiding van het besprokene op de hoorzitting van 20 november 2006 heeft bezwaarverzekeringsarts De Kanter bij de behandelend reumatoloog dr. F. Eggelmeijer informatie ingewonnen. Op grond van de ontvangen informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 15 december 2006 geoordeeld dat er geen medische argumenten waren om af te wijken van het primaire medische oordeel. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 juli 2006 is bij besluit van 23 januari 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep, ingesteld tegen het besluit van 23 januari 2007 (hierna: bestreden besluit) gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Tevens heeft de rechtbank aanvullende beslissingen gegeven omtrent griffierecht en proceskosten.
2.1. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat in de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van appellante en dat niet is gebleken van de noodzaak tot het aannemen van een urenbeperking, zoals gesteld was door reumatoloog Eggelmeijer in zijn brief van 28 februari 2007.
2.2. In verband met de in de FML voorkomende zogenoemde verborgen beperkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat daarmee onvoldoende inzichtelijk en toetsbaar is, bij gebreke ook van een afzonderlijke toelichting door de (bezwaar)arbeidsdeskundige, of de geduide functies ook werkelijk geschikt zijn te achten. Dit was voor de rechtbank reden het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit aangevochten. In de beschrijving van de voorgeschiedenis, de anamnese, het lichamelijk onderzoek en de röntgenfoto’s heeft reumatoloog Eggelmeijer wel degelijk een onderbouwing gegeven van zijn stelling dat appellante niet in staat is 40 uur per week te werken, aldus appellante.
3.1. Naar aanleiding van het in rubriek I van deze uitspraak vermelde, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen nieuwe besluit op bezwaar, waarbij het bezwaar alsnog gegrond is verklaard en beslist is dat de mate van arbeidsongeschiktheid eerst per 12 juni 2008 wordt herzien en wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, heeft appellante haar grieven herhaald en heeft zij verzocht om benoeming van een deskundige door de Raad.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is van oordeel dat het besluit van 11 april 2008 overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:18 en 6:19 van de Awb in dit hoger beroep moet worden beoordeeld.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Ook de Raad is van oordeel dat medische beperkingen van appellante door het Uwv niet zijn onderschat. Met betrekking tot de nieuwe datum in geding 12 juni 2008 overweegt de Raad dat zich geen relevante medische wijzigingen hebben voorgedaan ten opzichte van de eerder in geding zijnde datum 18 september 2006, naar ook blijkt uit het in hoger beroep op 3 maart 2008 verrichte onderzoek door bezwaarverzekeringsarts De Kanter. Dit onderzoek acht de Raad niet onzorgvuldig of onvolledig. De Raad onderschrijft de reactie van bezwaarverzekeringsarts De Kanter op de brief van 21 april 2008 van de huisarts van appellante. Nu verder geen medische informatie is ingebracht die een afwijkend, gemotiveerd oordeel geeft over de gezondheidstoestand van appellante ten tijde hier van belang, moet de Raad de FML van 18 januari 2008 - en daarmee ook de medische grondslag van het besluit van 11 april 2008 – onderschrijven.
4.3. Aan de hand van deze FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige opnieuw het CBBS-systeem geraadpleegd en functies geselecteerd aan de hand waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op 35 tot 45% is berekend. De Raad ziet geen aanleiding deze nieuw geduide functies niet als medisch passend te aanvaarden.
4.4. De Raad merkt nog op dat het Uwv ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat in het besluit van 11 april 2008 abusievelijk geen passage is gewijd aan de kosten van bezwaar, die blijkens het bezwaarschrift van 25 augustus 2006 wel zijn gevorderd. Namens het Uwv is verklaard dat onderzocht zal worden of reeds is betaald; mocht daarvan geen sprake zijn dan zal alsnog voor betaling worden zorg gedragen. Om die reden ziet de Raad af van een beoordeling van dit punt.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad ertoe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevallen. Het beroep gericht tegen het besluit van 11 april 2008 moet ongegrond worden verklaard.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenvergoeding van de ene partij ten laste van de andere partij.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 april 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2009.