[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 maart 2008, 06/10334 (hierna: aangevallen uitspraak),
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 29 september 2009
Namens appellant heeft mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat te Lisse, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bruggeman. Het Dagelijk Bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 15 augustus 2006 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand ingediend. Bij het intakegesprek is appellant zowel mondeling als schriftelijk meegedeeld dat hij uiterlijk op 29 augustus 2006 aanvullende gegevens diende over te leggen. Bij brief van 1 september 2006 is appellant verzocht om uiterlijk op 13 september 2006 nog de volgende gegevens over te leggen: giroafschriften met volgnummer 5, de salarisspecificaties van [naam L.] vanaf week 31 en een kopie van de polis van zijn zorgverzekering. In deze brief is appellant erop gewezen dat, gelet op artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zonder deze gegevens zijn aanvraag buiten behandeling wordt gelaten.
1.2. Bij besluit van 15 september 2006 heeft het Dagelijks Bestuur de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling gelaten op de grond dat appellant giroafschriften met volgnummer 5 en de salarisspecificaties vanaf week 31 niet binnen de bij de brief van 1 september 2006 gestelde termijn heeft overgelegd.
1.3. Bij besluit van 15 november 2006 is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 november 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is er onder meer sprake van een onvolledige en ongenoegzame aanvraag indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Voor het beoordelen van appellants aanvraag om bijstand heeft het Dagelijks Bestuur het nodig geacht dat inzicht wordt verkregen in de giroafschriften van de laatste drie maanden voorafgaand aan de aanvraag. De Raad verwijst in dit verband naar hetgeen het College daarover in zijn verweerschrift heeft opgemerkt. Naar het oordeel van de Raad heeft het Dagelijks Bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat deze gegevens van wezenlijk belang zijn voor een goede beoordeling van appellants financiële positie en daarmee van zijn recht op bijstand. Vaststaat dat giroafschrift met volgnummer 5 is gedateerd op 15 mei 2006, zodat deze nog valt in de periode van over te leggen giroafschriften die van belang zijn voor de beoordeling van appellants aanvraag om bijstand per 15 augustus 2006.
4.3. De Raad oordeelt voorts dat de salarisspecificaties vanaf week 31 van 2006 eveneens nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag van appellant.
4.4. De Raad concludeert dan ook dat de bij brief van 1 september 2006 gevraagde gegevens voor de beslissing op de aanvraag van appellant nodig waren, dat appellant in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen en dat die aanvulling niet binnen de aan appellant gegeven hersteltermijn, die eindigde op 13 september 2006, heeft plaatsgevonden.
4.5. Bij de beantwoording van de vraag of het Dagelijks Bestuur op grond van artikel 4:5 van de Awb bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen staat tevens ter beoordeling of appellant een verwijt kan worden gemaakt van het niet binnen de gegeven hersteltermijn overleggen van de gevraagde gegevens. Die verwijtbaarheid kan in een geval als het onderhavige ontbreken indien het gaat om gegevens waarover appellant niet binnen de gestelde termijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.6. Voor wat betreft het giroafschrift met volgnummer 5 is niet aangevoerd dat het niet inleveren daarvan appellant niet kan worden verweten. Voor wat betreft de salarisspecificaties vanaf week 31 van 2006 merkt de Raad het volgende op. In de herstelbrief van 1 september 2006 is specifiek gevraagd om overlegging van loonstrookjes vanaf week 31 van [naam L.], de laatste bij het Dagelijks Bestuur bekende werkgever van appellant. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat hij daaruit mocht afleiden dat loonstrookjes van andere werkgevers over de gevraagde periode niet van belang waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Voorts merkt de Raad op dat, anders dan in het beroepschrift in eerste aanleg en in hoger beroep staat vermeld, gebleken is dat appellant wel heeft gewerkt in de periode van week 32 tot en met week 34 van 2006. Het is niet ondenkbaar dat appellant bij het einde van de hersteltermijn (in week 37 van 2006) nog niet de beschikking had over één of meerdere salarisspecificaties over de gevraagde periode, maar het had naar het oordeel van de Raad in dat geval op de weg van appellant gelegen om een langere hersteltermijn te vragen. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat appellant dit heeft gedaan.
4.7. De Raad komt evenals de rechtbank tot de conclusie dat het College bevoegd was de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten. Ook de Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.8. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2009.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns