ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9684
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vergoeding van immateriële schade door trage besluitvorming in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 juni 2008. Appellant had verzocht om vergoeding van immateriële schade als gevolg van de lange duur van de behandeling van zijn verzoek om een zelfstandig schadebesluit, dat op 5 februari 2001 was ingediend. Het Uwv had dit verzoek bij besluit van 7 september 2006 afgewezen, en appellant had hiertegen geen beroep ingesteld. De Raad overweegt dat artikel 6 van het EVRM betrekking heeft op de redelijke termijn van behandeling door de rechter, en niet door het bestuursorgaan. De bezwaarfase wordt wel betrokken bij de beoordeling van de redelijke termijn, maar alleen als er beroep is ingesteld tegen het besluit op bezwaar. In dit geval heeft appellant geen beroep ingesteld tegen het besluit van 7 september 2006, waardoor hij geen aanspraak kan maken op schadevergoeding op basis van artikel 6 van het EVRM. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt dat de redelijke termijn begint te lopen op het moment van indienen van het bezwaarschrift, en dat er geen grond is om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.