[Appellant], verblijvende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 februari 2008, 07/812 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. drs. L.R.C. Bos, advocaat te Drachten.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2009. Voor appellant is verschenen mr. K.J. Kerdel, advocaat te Den Haag. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. C. van den Berg.
1. Het beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 6 juni 2007, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft gehandhaafd zijn besluit om de Wajong-uitkering van appellant per 18 juni 2004 niet te heropenen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 6 juni 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat – het volgende overwogen.
De Wajong-uitkering van appellant is per 1 september 2000 geschorst vanwege het feit dat appellant op 1 juni 2000 langer dan een maand gedetineerd was. Appellant heeft gesteld dat hij niet langer moet worden gezien als gedetineerde, omdat hij inmiddels wordt behandeld in een kliniek. De rechtbank wijst erop dat de keuze van de wetgever om de situatie waarin de maatregel van TBS wordt ten uitvoer gelegd in aansluiting op een gevangenisstraf gelijk te stellen met detentie door de Centrale Raad van Beroep bij uitspraak van 18 juni 2004 (LJN AP4680) aanvaardbaar is geacht. De rechtbank volgt appellant derhalve niet in zijn stelling dat het Uwv niet mocht weigeren de Wajong-uitkering te heropenen. Appellant is aansluitend aan zijn gevangenisstraf opgenomen in een TBS-kliniek en verblijft ook thans nog in een dergelijke kliniek. Dat wil zeggen dat van invrijheidstelling als bedoeld in het eerste lid van artikel 20a van de Wajong geen sprake is. Ook een uitzonderingssituatie als bedoeld in het vierde lid van artikel 20a van de Wajong doet zich niet voor. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft geweigerd over te gaan tot heropening van de Wajong-uitkering.
3. Appellant heeft in hoger beroep – daarmee in essentie herhalende hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd – gesteld dat de heropening van zijn Wajong-uitkering niet had mogen worden geweigerd. Appellant heeft verder – kort samengevat – gesteld dat het Uwv bij besluit van 8 maart 2007 zijn uitkering heeft heropend en daarom niet bij besluit van 11 april 2007 deze heropening weer mocht terugdraaien. Ten slotte heeft appellant gesteld dat hem bekend is dat ten aanzien van andere ter beschikking gestelden wel tot heropening van de uitkering is besloten en dat hem daarom de heropening niet geweigerd mocht worden.
4. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant per 18 juni 2004 heropend. Bij besluit van 11 april 2007 is die heropening ongedaan gemaakt. De Raad is van oordeel dat het Uwv, nadat gebleken was dat het besluit tot heropening van de Wajong-uitkering foutief was, deze fout heeft mogen herstellen en daartoe het besluit van 11 april 2007 heeft mogen nemen. Uit de rechtspraak van de Raad volgt dat het bestuursorgaan een gemaakte fout in beginsel mag herstellen, dat wil zeggen voor zover daardoor de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet worden geschonden. In het geval van appellant is er geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van zo’n schending, te meer nu niet is gebleken dat appellant schade heeft geleden als gevolg van het herstel van de gemaakte fout.
5.2. In hetgeen appellant in hoger beroep verder heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat ten onrechte is geweigerd de Wajong-uitkering te heropenen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank ter zake volledig en maakt die tot de zijne.
5.3. Het beroep van appellant op vergelijkbare gevallen waarin naar zijn zeggen ten aanzien van ter beschikking gestelden wel tot heropening van de uitkering is besloten, is niet onderbouwd en kan reeds hierom niet leiden tot het door appellant gewenste resultaat.
6. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en G. van der Wiel en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.