de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 10 maart 2008, 07/3565 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uvw).
Datum uitspraak: 16 september 2009.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.H.G. in de Braekt, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009. Het Uwv heeft zich bij die gelegenheid laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels. Betrokkene is niet verschenen.
Bij uitspraak van 22 april 2009 (LJN BJ4720), welke hierachter is aangehecht, heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd, voor zover deze betrekking had op een tweetal besluiten. Voorts heeft de Raad bepaald dat het onderzoek, voor zover dit betrekking had op een besluit van 9 mei 2007, op een nader vast te stellen zitting zal worden voortgezet.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 5 augustus 2009. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van der Berkt. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen.
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Wat betreft de procedure en de besluitvorming verwijst de Raad allereerst naar zijn hiervoor genoemde uitspraak van 22 april 2009 en de daarin beschreven besluiten a tot en met f, welke aanduidingen de Raad ook in deze uitspraak zal hanteren. Kort gezegd komt de besluitvorming van het Uwv er op neer dat het Uwv aanvankelijk het standpunt innam dat de WW-uitkering van betrokkene per 23 april 2007 volledig beëindigd diende te worden. Dat standpunt heeft het Uwv verlaten. Thans is het Uwv van mening dat de WW-uitkering van betrokkene per 23 april 2007 moet worden gesteld op een omvang
één uur per week.
3.1. In de uitspraak van heden in het hoger beroep van betrokkene in de zaak met de nummers 09/582 WW en 09/1495 WW, in zake respectievelijk de besluiten e en f, heeft de Raad het standpunt dat het Uwv thans inneemt ten aanzien van de omvang van het recht op WW per 23 april 2007 onderschreven. De Raad volstaat er mee te verwijzen naar die uitspraak.
3.2. In de uitspraak van 22 april 2009 heeft de Raad geconcludeerd dat het besluit c van 3 mei 2007 is vervangen door besluit d van 9 mei 2007. Het daartegen gerichte bezwaar is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, tijdig ingediend en derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De aangevallen uitspraak is in zoverre juist. De Raad stelt vast dat de rechtbank heeft miskend dat betrokkene steeds bezwaar dan wel beroep heeft ingesteld tegen zowel het standpunt van het Uwv dat de omvang van het recht per 23 april 2007 één uur per week zou zijn, dan wel eindigde per die datum en heeft daardoor de betreffende bezwaren en beroepen ten onrechte niet op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de reeds lopende procedure betrokken. De Raad wijst er daarbij op dat ook het Uwv er onvoldoende van doordrongen was dat de rechtsvraag die hier aan de orde was, steeds weer dezelfde was, om welke reden het Uwv in strijd met artikel 6:18, tweede lid, van de Awb niet, dan wel te laat bekend maakte dat (nieuwe) besluiten in de zin van dat artikel waren genomen. Dit heeft ertoe geleid dat de rechtbank besluit e ten onrechte niet in de procedure heeft betrokken hetgeen ertoe heeft geleid tot de afzonderlijke uitspraak van de Raad onder de nummers 09/582 WW en 09/1495 WW. Nu, gelet op die uitspraken vaststaat dat de besluiten c en d onjuist zijn en het Uwv het daarin ingenomen standpunt niet langer handhaaft, zal de Raad ter wille van de duidelijkheid die besluiten herroepen.
3.3. Betrokkene heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in vorm van de wettelijke rente. Nu vaststaat dat het Uwv ten onrechte de WW-uitkering per 23 april 2007 heeft ingetrokken kan dat verzoek worden toegewezen. De Raad volstaat voor de wijze van berekening van de rente over de te laat betaalde uitkering te verwijzen naar de uitspraak van de Raad van 8 november 1995, LJN ZB1486.
3.4. De Raad ziet tevens aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene en begroot deze op € 322,-- wegens verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover betrekking hebbend op de besluiten c en d;
Herroept de besluiten van 3 mei 2007 en 9 mei 2007;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,--;
Veroordeelt het Uwv tot schadevergoeding als onder 3.3 weergegeven.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009.