ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/582 WW + 09/1495 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling recht op WW-uitkering en herleving na beëindiging van bedrijfsactiviteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het recht op een WW-uitkering voor appellant, die sinds 1 november 2005 een WW-uitkering ontving. Appellant had in september 2006 werkzaamheden als zelfstandig loonwerker/akkerbouwer gestart, wat leidde tot herziening van zijn WW-uitkering door het Uwv. Op 18 september 2007 verzocht appellant om zijn WW-uitkering per 23 april 2007 volledig te laten herleven. Het Uwv stelde echter het recht per 23 april 2007 vast op 1 uur per week, wat appellant betwistte.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had overwogen dat een volledige herleving van de WW-uitkering alleen mogelijk is indien appellant zijn bedrijfsactiviteiten volledig beëindigt. De Raad bevestigde dat er geen relevante wijzigingen waren opgetreden die een heropening van de WW-uitkering per 23 april 2007 rechtvaardigden. De Raad stelde vast dat de mededelingen van de re-integratiecoach geen in rechte te honoreren vertrouwen konden wekken bij appellant, en dat de vaststelling van de omvang van het recht in overeenstemming was met de Werkloosheidswet en de vaste rechtspraak.

Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank Arnhem werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv geen proceskostenveroordeling hoefde te betalen, aangezien het beroep ongegrond was. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zelfstandigen om hun bedrijfsactiviteiten volledig te beëindigen om aanspraak te maken op een volledige WW-uitkering.

Uitspraak

09/582 WW + 09/1495 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 19 december 2008, 08/952 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 september 2009.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 16 februari 2009 een nieuw besluit genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2009. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegen-woordigen door mr. R.A. van der Berkt.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Appellant was sinds 1 november 2005 in het genot van een WW-uitkering. In september 2006 is hij gestart met werkzaamheden als zelfstandig loonwerker/akker-bouwer. In verband met de omvang van die werkzaamheden heeft het Uwv bij diverse besluiten de omvang van de WW-uitkering herzien.
2.2. Appellant heeft op 18 september 2007 verzocht om zijn WW-uitkering per 23 april 2007 volledig te laten herleven. Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft het Uwv het recht per 23 april 2007 vastgesteld naar een omvang van 1 uur per week. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 januari 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 18 oktober 2007 gehandhaafd. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar eerdere besluitvorming aangaande de omvang van het recht per 12 maart 2007 en heeft zich, gelet op het feit dat die besluitvorming in rechte vaststaat en dat sedertdien geen relevante wijzigingen zijn opgetreden, gebaseerd op een resterend recht op een WW-uitkering per 23 april 2007 van 1 uur per week.
3. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat het Uwv er ten onrechte vanuit was gegaan dat reeds in rechte onaantastbaar vaststond dat de omvang van het recht op WW-uitkering per 12 maart 2007 1 uur bedroeg, dit in verband met een uitspraak van de rechtbank van 10 maart 2008 waarbij het daarop betrekking hebbende besluit werd vernietigd. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak verder overwogen dat het Uwv bij de besluitvorming ten aanzien van het bezwaar van appellant geen betekenis hoefde toe te kennen aan de mededelingen van de
re-integratiecoach Verlouw, omdat die mededelingen, nog daargelaten of appellant daar een vertrouwen aan mocht ontlenen, geen betrekking hebben op de data ten aanzien waarvan appellant heeft verzocht om (volledige) heropening van zijn WW-uitkering.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat aan de mededelingen van de
re-integratiecoach, anders dan het Uwv meent, een in rechte te honoreren vertrouwen kan worden ontleend omdat deze had medegedeeld dat eenmaal gewerkte uren niet blijvend zouden worden gekort. Appellant heeft op die mededelingen ingespeeld, ervan uitgaande dat hij, wanneer het minder goed zou gaan met zijn bedrijf, weer een beroep zou kunnen doen op de WW-uitkering. Appellant heeft voorts verwezen naar een uitspraak van de Raad van 14 november 1990 (LJN AN1650) en heeft betoogd dat er hier sprake is van een zodanig bijzonder geval dat strikte toepassing van een dwingend-rechtelijke bepaling geen rechtsplicht meer kan zijn.
4.2. Bij het besluit van 16 februari 2009 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft een onderzoek verricht naar de omvang van het recht. Het Uwv heeft het eerder ingenomen standpunt dat die omvang per 23 april 2007 1 uur per week bedraagt gehandhaafd. Het Uwv heeft voorts overwogen dat van een volledige herleving van de WW-uitkering slechts sprake kan zijn indien appellant zijn bedrijfsactiviteiten volledig beëindigt. Daarvan was volgens het Uwv eerst sprake per
18 oktober 2007, per welke datum appellant (weer) een WW-uitkering naar een omvang van 38 uur per week is toegekend. Tenslotte overwoog het Uwv dat er geen sprake is geweest van een schriftelijke en ondubbelzinnige mededeling van de re-integratiecoach over het minder dan 30 uur per week werken om hierdoor meer dan 8 uur WW-uitkering per week te kunnen claimen.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Met het besluit van 16 februari 2009 is wijziging gebracht in het vernietigde besluit van 7 januari 2008. Nu het besluit van 16 februari 2009 niet geheel aan het beroep van appellant tegemoet komt, wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht mede gericht te zijn tegen dit besluit.
5.2. De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv dat het recht op WW-uitkering per 23 april 2007 gesteld moet worden op 1 uur. Ten aanzien van die omvang, die in een andere besluitvorming reeds was vastgesteld op 1 uur, heeft zich per 23 april 2007 geen voor de WW relevante wijziging voorgedaan. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad heeft het Uwv terecht gesteld dat slechts sprake kan zijn van een herleving van het recht indien de werkzaamheden als zelfstandige volledig worden beëindigd. Gelet op de door appellant na 23 april 2007 verrichte activiteiten heeft het Uwv zich met recht op het standpunt kunnen stellen dat de WW-uitkering eerst per 18 oktober 2007 kon worden heropend.
5.3. Met de rechtbank en het Uwv is de Raad van oordeel dat appellant aan de mede-delingen van de re-integratiecoach geen in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij bij een vermindering van de werkzaamheden een evenredige aanspraak op WW-uitkering zou kunnen doen gelden. Een dergelijke ondubbelzinnige toezegging blijkt niet uit de door appellant ingebrachte stukken terwijl appellant voorts uit een - hier overigens niet aan de orde zijnd - besluit van 13 april 2007 zonder meer kon afleiden dat wanneer hij minder uren als zelfstandige ging werken, voor die uren geen voortzetting van de WW-uitkering kon verkrijgen.
5.4. De vaststelling van de omvang van het recht per 23 april 2007 is in overeenstemming met de WW en de vaste rechtspraak van de Raad. De situatie van appellant is niet bijzonder in verhouding tot die van andere werknemers die vanuit de situatie van werkloosheid starten als zelfstandige en daarbij ondernemersrisico lopen. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om, zoals door appellant betoogd, te concluderen dat op het Uwv niet de rechtsplicht rust om toepassing te geven aan de dwingendrechtelijke regels uit de WW.
5.5. Het hoger beroep slaagt derhalve niet, de aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking. Het beroep tegen het besluit van 16 februari 2009 is ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding voor een proces-kostenveroordeling van het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 16 februari 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M. Lammerse.
HD