ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9326
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Vaststelling recht op WW-uitkering en herleving na beëindiging van bedrijfsactiviteiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het recht op een WW-uitkering voor appellant, die sinds 1 november 2005 een WW-uitkering ontving. Appellant had in september 2006 werkzaamheden als zelfstandig loonwerker/akkerbouwer gestart, wat leidde tot herziening van zijn WW-uitkering door het Uwv. Op 18 september 2007 verzocht appellant om zijn WW-uitkering per 23 april 2007 volledig te laten herleven. Het Uwv stelde echter het recht per 23 april 2007 vast op 1 uur per week, wat appellant betwistte.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had overwogen dat een volledige herleving van de WW-uitkering alleen mogelijk is indien appellant zijn bedrijfsactiviteiten volledig beëindigt. De Raad bevestigde dat er geen relevante wijzigingen waren opgetreden die een heropening van de WW-uitkering per 23 april 2007 rechtvaardigden. De Raad stelde vast dat de mededelingen van de re-integratiecoach geen in rechte te honoreren vertrouwen konden wekken bij appellant, en dat de vaststelling van de omvang van het recht in overeenstemming was met de Werkloosheidswet en de vaste rechtspraak.
Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank Arnhem werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv geen proceskostenveroordeling hoefde te betalen, aangezien het beroep ongegrond was. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zelfstandigen om hun bedrijfsactiviteiten volledig te beëindigen om aanspraak te maken op een volledige WW-uitkering.