ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4138 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die zijn WW-uitkering had aangevraagd na beëindiging van zijn dienstverband als huismeester. Appellant was op 1 augustus 2000 in dienst getreden bij de Vereniging van eigenaars van een flatgebouw, met de verplichting om in de dienstwoning te wonen. Na een afwijzing van zijn verzoek om buiten het gebouw te mogen wonen, heeft appellant in 2005 toch besloten te verhuizen. Dit leidde tot de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst per 1 juni 2006 door de kantonrechter, met een vergoeding voor appellant.

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde vervolgens de WW-uitkering met ingang van 1 juni 2006, omdat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant geen klemmende omstandigheden heeft aangevoerd die de verhuizing noodzakelijk maakten. De Raad oordeelde dat appellant er rekening mee had moeten houden dat zijn dienstverband zou eindigen door de verhuizing. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 september 2009.

Uitspraak

08/4138 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 juni 2008, 06/10255, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 september 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2009. Appellant is verschenen bij I.T. Martens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.M.W. Beers.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheid (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
1.1. De Raad gaat uit van navolgende aan de gedingstukken ontleende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant is op 1 augustus 2000 als huismeester in dienst getreden van de Vereniging van eigenaars [naam flatgebouw] te [plaatsnaam] (hierna: werkgever). In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is bepaald dat appellant verplicht is gedurende de periode dat het dienstverband duurt, in de dienstwoning in het gebouw te wonen. Appellant heeft de werkgever verzocht buiten het gebouw te mogen gaan wonen. De ledenvergadering van de werkgever heeft dat verzoek in haar vergadering van 15 januari 2004 afgewezen. Appellant is na de Kerst van 2005 naar een woning buiten het gebouw verhuisd. Uit de notulen van de ledenvergadering van 17 februari 2006 blijkt dat de meerderheid heeft gestemd voor handhaving van de verplichting van appellant om in de dienstwoning te wonen. De kantonrechter heeft bij beschikking van 28 april 2006 de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever ontbonden per 1 juni 2006, onder toekenning van een vergoeding aan appellant.
1.3. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het Uwv de door appellant aangevraagde WW-uitkering met ingang van 1 juni 2006 bij wijze van maatregel blijvend geheel geweigerd op de grond dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 22 november 2006 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit uitvoerig gemotiveerd ongegrond verklaard.
3.1. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden, en onderschrijft de overwegingen die haar tot dat oordeel hebben geleid. Ook de Raad is van oordeel dat appellant er mee rekening moest houden dat door te verhuizen het dienstverband zou worden beëindigd. Dat de uitoefening van zijn taak, naar appellant stelt, van de verhuizing geen nadeel ondervond, doet daaraan niet af. Appellant heeft willens en wetens in strijd met zijn verplichting uit de arbeidsovereenkomst om in de dienstwoning te blijven wonen, gehandeld.
De Raad ziet niet in dat het Uwv, zoals appellant betoogt, nader onderzoek had moeten instellen naar hetgeen zich in de ledenvergadering van 17 februari 2006 heeft voorgedaan.
3.2. Tot slot overweegt de Raad dat appellant geen klemmende omstandigheden die die verhuizing noodzakelijk maakten, heeft gesteld en dat de Raad daarvan ook niet is gebleken. De Raad acht dan ook geen grond aanwezig voor het oordeel dat de werkloosheid appellant niet in overwegende mate kan worden verweten.
3.3. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2009.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M. Koopman.
HD