08/4477 WAO en 08/4479 WAO
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 juni 2008, 07/3234 en 07/3235 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 september 2009
Namens appellante heeft mr. drs. Chr.J.M. Scheen, regiojurist bij CNV Publieke Zaak, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2009, waar namens appellante is verschenen mr. Scheen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
1.1. Appellante is administratief medewerkster geweest en is op 1 maart 1995 uitgevallen wegens psychische klachten. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante onderzocht door de verzekeringsarts F.R. Ronkes, die in zijn rapport van 23 augustus 2006 heeft vastgesteld dat appellante als gevolg van fysieke en psychische klachten beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgesteld, waarin onder meer een urenbeperking is opgenomen. Vervolgens is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel voor andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 55 tot 65%. Bij besluit van 26 september 2006 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat haar uitkering met ingang van 28 november 2006 wordt verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2.1. In bezwaar heeft appellante naar voren gebracht dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat de voor haar geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn. Ter ondersteuning van haar standpunt dat zij meer beperkingen heeft, heeft zij informatie ingebracht van PsyQ.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich kunnen verenigen met de voor appellante vastgestelde FML. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies gehandhaafd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op eveneens 55 tot 65%. Bij besluit van 28 maart 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans nog van belang, zich zowel met de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit kunnen verenigen. De rechtbank heeft het beroep tegen dat besluit dan ook ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep heeft appellante naast de reeds eerder in de procedure naar voren gebrachte gronden, gewezen op haar moeilijke persoonlijke omstandigheden. Zij dient haar man, die ziek is, te verzorgen. Met het oog op dat laatste aspect heeft zij medische informatie over haar man ingebracht. Voorts heeft zij er nog op gewezen dat zij onder behandeling is van een fysiotherapeut. Van deze fysiotherapeut heeft zij tevens nog een verklaring ingebracht.
4.2. Het Uwv heeft nog een rapport van de bezwaarverzekeringsarts ingebracht.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Naar het oordeel van de Raad hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden zij de beschikking over informatie uit de behandelende sector en ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat het onderzoek dat deze artsen hebben ingesteld naar de belastbaarheid van appellante onzorgvuldig is geweest.
5.3. Voorts is de Raad van oordeel dat deze artsen de beperkingen van appellante niet hebben onderschat. De Raad heeft hierbij in overweging genomen dat in de FML is vastgesteld dat appellante maximaal 20 uur per week en maximaal 4 uur per dag kan werken, waarmee naar het oordeel van de Raad in voldoende mate rekening is gehouden met de energetische beperkingen van appellante. De door appellante ingebrachte informatie van haar fysiotherapeut heeft de Raad evenmin tot de conclusie kunnen brengen dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Het door het Uwv ingenomen standpunt dat sociale omstandigheden, zoals de zorg voor een echtgenoot, geen rol kunnen en mogen spelen bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid kan de Raad evenmin voor onjuist houden.
5.4. Ook is de Raad van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.