[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 december 2008, 06/2225 (hierna: aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 25 september 2009
Namens appellant heeft mr. S.N. Ketting, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Houtbeckers.
1.1. Appellant is op 1 maart 2004 met pols-, hand- en buikklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als timmerman.
1.2. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzocht. Daaruit kwam naar voren dat appellant verschillende beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft, die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Gelet op het inkomen dat hij ondanks deze beperkingen met gangbare arbeid zou kunnen verdienen, werd de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% vastgesteld. Appellant werd in staat geacht tot het verrichten van de functies loketbediende, verkoper winkel, meteropnemer en telefonist/receptionist.
1.3. Bij besluit van 24 april 2006 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij per 27 februari 2006 geen recht heeft op WIA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.4. Het door appellant tegen het besluit van 24 april 2006 ingestelde bezwaar is bij besluit van 18 september 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bestreden besluit was mede gebaseerd op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts J.J. Nasheed-Linsen van 13 september 2006. De bezwaarverzekeringsarts zag geen aanleiding om de FML aan te passen. In deze rapportage lichtte de bezwaarverzekeringsarts nader toe waarom waarom de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
2.1. Appellant is in beroep gekomen van het bestreden besluit. In beroep heeft het Uwv een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige J.A. Reijerse van 12 december 2006 overgelegd, waarin deze nader toelichtte dat de belastbaarheid van appellant in de geduide functies niet wordt overschreden.
2.2. De rechtbank heeft de internist W.J. Mulder als deskundige benoemd. Nadat deze deskundige had gerapporteerd, heeft de rechtbank aanleiding gezien de internist W. Grave als deskundige te benoemen om appellant nogmaals te laten onderzoeken.
2.3. In het rapport van 29 april 2004 heeft Grave verslag uitgebracht van zijn onderzoek. Hij onderschrijft in grote lijnen de bevindingen uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, maar acht appellant niet in staat tot het verrichten van de aan hem voorgehouden functies. Hij is van mening dat er in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de beperking van appellant op het aspect frequent buigen.
2.4. Naar aanleiding van de reactie van partijen heeft Grave op 28 juli 2008 nader gerapporteerd. De door appellant aangedragen informatie vormde voor Grave geen aanleiding zijn conclusies bij te stellen. In reactie op het rapport van bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij bevestigt Grave dat de door hem in zijn rapport van 29 april 2004 vermelde geheugenstoornis en slaapstoornis niet objectief zijn vastgesteld. Hij blijft bij zijn conclusie dat appellant ten aanzien van frequent buigen sterk beperkt is.
2.5. De rechtbank heeft, met inachtneming van het standpunt van de deskundige dat frequent buigen sterk beperkt dient te zijn, beoordeeld of de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. De rechtbank kwam tot het oordeel dat de functie loketbediende niet geschikt was voor appellant. Naar het oordeel van de rechtbank waren de andere drie geduide functies echter wel geschikt voor appellant. Aan de hand van de aan deze functies verbonden loonwaarde heeft de rechtbank vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant onveranderd minder dan 35% bedraagt.
2.6. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat pas in beroep afdoende is gemotiveerd dat (drie van) de geduide functies geschikt zijn te achten voor appellant. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven en heeft beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
3.1. In hoger beroep betoogt appellant dat zijn belastbaarheid is overschat en dat hij niet in staat is om de geduide functies te verrichten. Bij zijn hogerberoepschrift heeft hij een rapportage van medisch adviseur J.F.G. Wolthuis van 9 januari 2009 overgelegd. Wolthuis gaat in zijn rapportage onder andere in op de rapportages van Grave.
3.2. Op verzoek van de Raad heeft Grave bij brief van 5 juni 2009 gereageerd op de rapportage van Wolthuis. Volgens Grave is er sprake van een misverstand over de door hem gevonden lichamelijke afwijkingen. Grave heeft een spierbreuk in de bovenbuik geconstateerd, maar niet een buikwandbreuk, zoals Wolthuis schrijft. Grave handhaaft zijn conclusies, zoals neergelegd in de rapportages aan de rechtbank.
4.1. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten, omdat de medische beperkingen van appellant niet zijn onderschat en omdat hij tot het verrichten van de drie resterende functies in staat moet worden geacht.
4.2. In zijn beoordeling stelt de Raad voorop dat in de vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten de Raad het oordeel van een onafhankelijke, door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige pleegt te volgen. Van dit uitgangspunt kan onder meer worden afgeweken als zich de bijzondere situatie voordoet dat uit de reactie van die deskundige op een andersluidend oordeel van een door een partij ingeschakelde deskundige moet worden afgeleid dat de door de rechter ingeschakelde deskundige zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen.
4.3. De Raad is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat om van het hiervoor vermelde uitgangspunt af te wijken. Niet gezegd kan worden dat de deskundige zijn oordeel niet serieus heeft heroverwogen. Evenmin is er door appellant medische informatie in het geding gebracht die aanleiding geeft tot twijfel aan het oordeel van de deskundige.
4.4. De rapportage van Wolthuis brengt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad acht daarbij van groot belang dat Grave heeft aangegeven dat Wolthuis abusievelijk is uitgegaan van het bestaan van een buikwandbreuk, terwijl deze niet uit het lichamelijk onderzoek van Grave is gebleken, in plaats van een buikspierscheuring. De Raad acht verder van belang dat de bevindingen van Grave, onder meer wat de klachten in de handen en vingers van appellant betreft, aansluiten bij de bevindingen van de eerder door de rechtbank benoemde deskundige Mulder. De Raad heeft voorts in aanmerking genomen dat de rapportage van Wolthuis, in tegenstelling tot die van de deskundige Grave, uitsluitend op dossierstudie is gebaseerd, en niet op eigen onderzoek van appellant.
4.5. De Raad stelt vast dat de deskundige, op het aspect frequent buigen na, de FML onderschrijft. De Raad kan de rechtbank volgen in haar oordeel dat, uitgaande van een sterkere belasting op dit aspect, de functie van loketbediende niet geschikt is voor appellant, maar dat de belastbaarheid op dit aspect niet wordt overschreden in de andere geduide functies.
4.6. Voor het overige uitgaande van de juistheid van de FML, is de Raad van oordeel dat appellant in staat moet worden geacht de functies verkoper winkel, meteropnemer en telefonist/receptionist te verrichten. Appellant heeft naar het oordeel van de Raad niet aannemelijk kunnen maken dat hij in de geduide functies in relevante mate zou worden blootgesteld aan allergene stoffen, zoals chroom. Met genoemde rapportage van 12 december 2006 en die van bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris van 11 maart 2009 acht de Raad de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid afdoende besproken.
5. Op grond van het hiervoor overwogene komt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.