[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 november 2007, 07/2560 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 september 2009
Namens appellante heeft mr. L.G.U. Compri, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 14 augustus 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
1.1. Appellante, geboren [in] 1959, heeft het Uwv op 13 december 2006 verzocht haar een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen, in verband met ernstige psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 16 februari 2007 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen en heeft geweigerd appellante een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen, omdat zij naar de mening van het Uwv sinds haar 17e verjaardag niet gedurende een aaneengesloten periode van 52 weken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van de (voormalige) Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en in elk geval vanaf [geboortedatum] (18e verjaardag) voor minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 7 juni 2007 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 7 juni 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat er, mede gezien de door de late aanvraag van appellante veroorzaakte bewijsproblemen, geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en heeft haar gronden mede onderbouwd met informatie van de gemeente Nijmegen, waaruit blijkt dat appellante in verband met haar medische en sociale beperkingen in het kader van de Wet werk en bijstand is ontheven van de verplichting om werk te zoeken.
4.1. Naar vaste jurisprudentie van de Raad dienen aanspraken van de verzekerde in beginsel te worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum waarop de aanspraak betrekking heeft. In het onderhavige geval betekent dit, dat het Uwv terecht heeft beoordeeld of appellante op grond van de bepalingen in de AAW, zoals die luidden in de periode waarin appellante de 18-jarige leeftijd bereikte, als jeugdgehandicapte diende te worden beschouwd.
4.2. Blijkens de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, is het Uwv van mening dat er in de voorhanden gegevens onvoldoende onderbouwing kan worden gevonden voor de stelling dat appellante in relevante mate arbeidsongeschikt was.
4.3. Evenals de rechtbank kan de Raad met deze conclusie instemmen. De biografische gegevens duiden op diverse ingrijpende gebeurtenissen in het leven van appellante, ook in haar tienerjaren, maar bieden op zich onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat appellante destijds als gevolg van ziekte of gebrek beperkingen voor het verrichten van arbeid ondervond. De voorhanden medische gegevens dateren alle van na het jaar 2000 en vormen daarvoor daarom ook een onvoldoende onderbouwing. Uit die gegevens kan niet met een voldoende mate van zekerheid retrospectief worden afgeleid dat appellante destijds arbeidsongeschikt was. De in hoger beroep overgelegde gegevens leiden niet tot een andere conclusie.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellante een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen. De Raad tekent daarbij aan dat de AAW met ingang van 1 januari 1998 is ingetrokken, zodat het vanaf die datum niet meer mogelijk is een uitkering ingevolge de AAW toe te kennen, dan wel te weigeren. De Raad leest het besluit van 7 juni 2007 dan ook als een weigering een uitkering ingevolge de (met ingang van 1 januari 1998 in werking getreden) Wajong toe te kennen.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter, en A.T. de Kwaasteniet en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.