ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3925 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1992 arbeidsongeschikt is door rugklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De herziening van de uitkering, die was verlaagd van 35-45% naar 15-25%, was het onderwerp van geschil. Appellant stelde dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen onjuist hadden vastgesteld en dat hij meer beperkt was dan aangenomen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het onderzoek van de verzekeringsartsen als onzorgvuldig of onvolledig aan te merken. Appellant had geen nieuwe medische gegevens ingediend die zijn stelling konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat de belastbaarheid van appellant niet was overschat en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren. De rechtbank had abusievelijk het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, terwijl de Raad oordeelde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden, maar de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard, met behoud van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.

Uitspraak

08/3925 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2008, 07/2012 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een reactie op het verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is in 1992 vanuit een werkloosheidssituatie wegens recidief rugklachten uitgevallen voor de door hem laatstelijk in een voltijdse omvang verrichte werkzaamheden als ziekenverzorger.
2.1. De hem in aansluiting op de wettelijke wachttijd toegekende gedeeltelijke uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk - vanaf 28 september 2001 - werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, is bij besluit van 25 oktober 2006 ingaande 26 december 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.2. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 24 juli 2007, hierna: het bestreden besluit.
2.3. Blijkens het aan deze besluitvorming ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige oordeel vallen er voor appellant als gevolg van zijn - op een discusprolaps en secundair lumbago berustende - rugproblemen enkele beperkingen aan te geven. Deze komen er, samengevat weergegeven, op neer dat appellant naar het oordeel van de verzekeringsarts nog in een voltijdse omvang belastbaar is te achten met niet-rugbelastende arbeid.
3. Appellant heeft, ook weer in beroep, aangevoerd dat hij, tegen de achtergrond van het gegeven dat hij de eigen werkzaamheden als gevolg van zijn rugklachten niet langer kan verrichten, het als bijzonder onrechtvaardig ervaart dat hij, bij een verder ongewijzigd gebleven medische situatie, na zoveel jaren wordt geconfronteerd met een halvering van zijn uitkering.
4.1. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek door de verzekeringsartsen als onzorgvuldig of onvolledig aan te merken. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden geeft om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 6 juli 2006, welke beperkingen ongewijzigd door de bezwaarverzekeringsarts zijn overgenomen. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat appellant geen medische gegevens heeft overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat hij meer beperkingen heeft dan vanwege de verzekeringsartsen is aangenomen.
4.2. Tevens heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De passendheid van die functies is naar het oordeel van de rechtbank door de bezwaararbeidsdeskundige voldoende toegelicht.
4.3. Aangezien evenwel een afdoende toelichting eerst na het nemen van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden, bestaat volgens de rechtbank aanleiding dat besluit te vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel neergelegd in artikel 7:12 van de Awb, zij het met instandlating van de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb.
4.4. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de door hem in bezwaar en beroep naar voren gebrachte grieven. De Raad vindt hierin geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank. Voor zover appellant beoogt te stellen dat hij meer beperkt is te achten dan waar de verzekeringsartsen van zijn uitgegaan, moet de Raad vaststellen dat ook in hoger beroep door appellant geen medische gegevens zijn ingebracht die zouden kunnen dienen ter onderbouwing van die stelling. Ook voor het overige heeft de Raad, in het licht van het geheel van de omtrent appellant beschikbare medische gegevens, geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellant door de verzekeringsartsen is overschat.
5.2. Met betrekking tot de door appellant wederom met nadruk naar voren gebrachte omstandigheid dat hij het eigen - zware - werk als ziekenverzorger niet meer kan verrichten, merkt de Raad op dat ook die stelling niet kan leiden tot aantasting van het bestreden besluit. Appellant wordt al vanaf zijn uitval in 1992 niet meer in staat geacht de eigen arbeid (volledig) te verrichten. De in het bestreden besluit vervatte verlaging van de arbeidsongeschiktheidsklasse berust - dan ook - op het uitgangspunt dat hij in staat is te achten andere - lichtere en rugsparende - functies te vervullen, waarmee hij nog een zodanig loon kan verdienen dat hij in vergelijking met zijn maatgevende inkomen een loonverlies lijdt dat overeenkomt met indeling in de klasse 15 tot 25%.
5.3.Van de zijde van het Uwv is ter zitting aangegeven dat het, in vergelijking met eerdere beoordelingen, thans geringere loonverlies te maken kan hebben met de overgang van het Functie Informatie Systeem als ondersteunend systeem bij schattingen naar het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem.
5.4. De Raad laat in het midden wat daar verder van zij; van belang is slechts dat de Raad, eveneens in navolging van de rechtbank, geen aanleiding heeft gevonden voor het oordeel dat de bij de schatting in aanmerking genomen functies voor appellant niet haalbaar zouden zijn. De passendheid daarvan is ook volgens de Raad afdoende toegelicht. Voorts staat genoegzaam vast - de grieven van appellant zijn ook niet daarop gericht - dat de aan die functies te ontlenen verdiencapaciteit in vergelijking met het maatmaninkomen leidt tot indeling in de klasse 15 tot 25%.
5.5. Uit het overwogene onder 5.1 tot en met 5.4 volgt dat de Raad met de rechtbank van oordeel is dat de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit inhoudelijk juist zijn te achten.
5.6. De Raad overweegt voorts als volgt. Naar is weergegeven onder 4.3 heeft de rechtbank, daarbij in aanmerking nemend dat eerst in de fase van het beroep de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is gemotiveerd, overwogen dat aanleiding bestaat het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb, onder instandlating van de rechtsgevolgen ervan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Zoals blijkt uit 4.4 heeft de rechtbank evenwel in het dictum van de aangevallen uitspraak - abusievelijk - het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5.7. Nu aldus het dictum niet wordt gedragen door de - naar ter zitting desgevraagd is gebleken ook door het Uwv als juist onderschreven - overwegingen die eraan ten grondslag liggen, kan de aangevallen uitspraak in rechte geen stand houden. In verband hiermee zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en de rechtsgevolgen ervan - geheel - in stand laten.
6. Niet is gebleken van aan de zijde van appellant gevallen proceskosten die voor vergoeding vanwege het Uwv in aanmerking komen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.E. van Rooij.
TM