ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6863 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens niet verschijnen voor medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de verlaging van de bijstand van een betrokkene die tweemaal niet is verschenen voor een medisch onderzoek, zoals opgelegd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. De betrokkene ontving sinds 4 juli 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had een re-integratietraject bij Agens. Ondanks haar verzoek om ontheffing van de verplichting om sollicitatietrainingen te volgen, werd dit verzoek niet gehonoreerd. Op 8 december 2005 werd betrokkene verplicht om mee te werken aan een medisch onderzoek, met de waarschuwing dat haar bijstand kon worden verlaagd indien zij hier niet aan meewerkte.

Betrokkene ontving op 2 en 16 januari 2006 uitnodigingen voor het medisch onderzoek, maar verscheen beide keren niet zonder bericht van verhindering. Het College besloot daarop haar bijstand met 40% te verlagen voor de periode van 1 februari 2006 tot 1 maart 2006. Dit besluit werd later door de rechtbank vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat het niet meewerken aan het onderzoek niet onder de relevante bepalingen viel.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat het College terecht de maatregel van verlaging van de bijstand had opgelegd, omdat betrokkene geen gebruik had gemaakt van de aangeboden voorzieningen. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de verlaging af te zien, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan re-integratietrajecten en de gevolgen van het niet naleven van verplichtingen onder de WWB.

Uitspraak

07/6863 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 november 2007, 07/319 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 15 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2009. Appellant heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Voor betrokkene is verschenen mr. C.L. de Koeijer, advocaat te Terneuzen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontving sinds 4 juli 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Met haar was een re-integratietraject bij Agens overeengekomen in het kader waarvan zij sollicitatietrainingen volgde. In een gesprek op 8 december 2005 heeft betrokkene meegedeeld in verband met de ongeneeslijke ziekte van haar vader alsmede medische klachten niet te kunnen solliciteren en werken en verzocht om ontheffing van de verplichting om de sollicitatietrainingen bij Agens te volgen. Dit verzoek is niet gehonoreerd.
1.2. Op 8 december 2005 is een trajectplan overeengekomen en bij besluit van dezelfde datum is betrokkene de verplichting opgelegd aan de uitvoering daarvan medewerking te verlenen. Haar is meegedeeld dat zij zal worden voorgedragen voor een medisch onderzoek bij Van Dreumel en Depiro te Goes. Daaraan is de waarschuwing verbonden dat de bijstand tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd indien betrokkene daaraan niet meewerkt. Betrokkene is tweemaal, op 2 en 16 januari 2006, uitgenodigd voor een medisch onderzoek. Beide keren is zij zonder bericht van verhindering niet verschenen.
1.3. Bij besluit van 8 februari 2006 heeft appellant de bijstand van betrokkene over de periode van 1 februari 2006 tot 1 maart 2006 met toepassing van artikel 9, tweede lid, onder b, van de Afstemmingsverordening WWB verlaagd met 40% op de grond dat betrokkene geen of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een aangeboden traject/voorziening zoals genoemd in de Re-integratieverordening WWB.
1.4. Bij besluit van 6 maart 2007 is het tegen het besluit van 8 februari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over griffierecht en proceskosten, het beroep tegen het besluit van 6 maart 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe is onder meer overwogen dat het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek niet kan worden geschaard onder artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening, omdat daarin alleen wordt gesproken over een traject/voorziening, maar moet worden beschouwd als een overtreding van de derde categorie (overige gedragingen). Gelet op het beroep van betrokkene op het bestaan van dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien, was de rechtbank voorts van oordeel dat het besluit van 6 maart 2007 onzorgvuldig was voorbereid en onvoldoende was gemotiveerd omdat geen nader onderzoek was verricht naar de consequenties van het opleggen van de onderhavige maatregel, in het bijzonder niet naar de vraag of betrokkene kon blijven beschikken over de beslagvrije voet zoals bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij blijft van mening dat betrokkene terecht de maatregel van verlaging van de bijstand met 40% gedurende een maand is opgelegd. Voorts is hij van oordeel dat geen sprake is van dringende redenen die noodzaken om van het opleggen van een maatregel af te zien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b.
De in het onderhavige geval van toepassing zijnde verordening als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB is de op 24 juni 2004 door de raad van de gemeente Terneuzen vastgestelde Afstemmingsverordening WWB (hierna: Afstemmingsverordening).
In de artikelen 9 en 10 van de Afstemmingsverordening worden de gedragingen ten aanzien waarvan de bijstand wordt verlaagd onderscheiden in categorieën en wordt de omvang van de verlaging nader bepaald.
In artikel 9, tweede lid, onder b, van de Afstemmingsverordening is bepaald dat tot de tweede categorie behoort het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden traject/voorziening zoals genoemd in de re-integratieverordening. Daarbij hoort ingevolge artikel 10, eerste lid, onder b, van de Afstemmingsverordening een verlaging van 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
In artikel 9, derde lid, aanhef en onder d, van de Afstemmingsverordening is bepaald dat tot de derde categorie overige gedragingen behoren die niet genoemd zijn in de eerste en tweede categorie. Daarbij hoort ingevolge artikel 10, eerste lid, onder c, van de Afstemmingsverordening een verlaging van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
In Hoofdstuk 3 van de toepasselijke, op 24 juni 2004 door de raad van de gemeente Terneuzen vastgestelde Re-integratieverordening WWB (hierna:
Re-integratieverordening) zijn de beschikbare voorzieningen opgesomd. In artikel 14, betrekking hebbende op ‘overige voorzieningen’, is onder a bepaald dat het college als voorziening gericht op arbeidsinschakeling kan aanbieden: diagnostische instrumenten.
4.2. Vast staat dat met betrokkene ten tijde in dit geding van belang een re-integratietraject bij Agens was overeengekomen. Voorts is in het op 8 december 2005 overeengekomen trajectplan vermeld dat, teneinde re-integratie op de arbeidsmarkt te bewerkstelligen, een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek noodzakelijk is. Het medische onderzoek bij Van Dreumel en Depiro had tot doel te doen beoordelen of betrokkene al dan niet buiten staat was om het re-integratietraject bij Agens voort te zetten. Naar het oordeel van de Raad is onder de gegeven omstandigheden het beoogde medische onderzoek aan te merken als een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 14, onder a, van de Re-integratieverordening. Nu betrokkene tot twee maal toe niet is verschenen voor het ondergaan van het medische onderzoek waartoe zij was opgeroepen, heeft zij geen gebruik gemaakt van een door het college aangeboden traject/voorziening zoals genoemd in de Re-integratieverordening. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College bij zijn oordeelsvorming terecht is uitgegaan van gedragingen van de tweede categorie, waarbij ingevolge artikel 10, eerste lid, onder b, van de Afstemmingsverordening de hoogte en duur van de maatregel als regel moet worden bepaald op een verlaging van de bijstand van 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
4.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat appellant, vanwege het ontbreken van verwijtbaarheid, van het opleggen van een maatregel had moeten afzien. Voor zover de gemachtigde van betrokkene ter zitting opnieuw het ontbreken van verwijtbaarheid aan de orde heeft gesteld, gaat de Raad aan die stelling voorbij, nu die stelling uitdrukkelijk en zonder voorbehoud door de rechtbank is verworpen en betrokkene tegen dit oordeel geen hoger beroep heeft ingesteld.
Op grond van hetgeen tot nu toe is overwogen was het College in beginsel gehouden de bijstand met 40% gedurende een maand te verlagen.
4.4. Ingevolge artikel 6 van de Afstemmingsverordening, voor zover hier van belang, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien hij daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Niet is in de Afstemmingsverordening nader aangegeven wat onder dringende redenen moet worden begrepen. Wel is in artikel 1, tweede lid, van de Afstemmingsverordening bepaald dat alle begrippen die in de verordening worden gebruikt dezelfde betekenis hebben als in de WWB, voor zover niet anders is bepaald.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad wordt bij een beroep op dringende redenen gedacht aan onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties voor een betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders of uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden heeft plaatsgehad. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de stelling van betrokkene dat de aan haar toekomende heffingskorting wordt verrekend met een schuld bij de belastingdienst, niet kan worden aangemerkt als een dringende reden in vorenbedoelde zin.
4.5. De in hoger beroep aangevoerde gronden slagen. De Raad ziet voorts geen aanknopingspunten om te oordelen dat het College op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Afstemmingsverordening de hoogte en duur van de verlaging afwijkend van artikel 10, eerste lid, onder b, van die verordening had moeten vaststellen. Een en ander betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
15 september 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
IJ