ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4327 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een WW-uitkering en de gelijkstelling van vakantiedagen met loondagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Breda. Appellante had een WW-uitkering aangevraagd na haar ontslag en was het niet eens met de duur van de toegekende uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat appellante een loon had overeengekomen waarvan een deel bestemd was als vakantiegeld. Dit vakantiegeld kon worden toegerekend aan de vakantiedagen, wat betekent dat appellante voldeed aan de eisen van de Werkloosheidswet (WW) voor de toekenning van een langere uitkering.

De Raad concludeert dat appellante over de jaren 52 of meer dagen heeft gewerkt, wat haar in staat stelt om te voldoen aan de zogenoemde 4-uit-5-eis van artikel 42 van de WW. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het verzoek om schadevergoeding van appellante in overweging moet worden genomen. De proceskosten van appellante zijn door het Uwv vergoed tot een totaalbedrag van € 644,--.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toerekening van vakantiedagen en de voorwaarden waaronder een WW-uitkering kan worden toegekend. De Raad heeft de relevante artikelen van de WW en het Besluit gelijkstelling loondagen Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in zijn overwegingen betrokken.

Uitspraak

08/4327 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 juni 2008, 07/4907 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 september 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam voor ARAG-Nederland te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.H.J.A. Olthof.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Appellante, geboren in 1961, was sedert 8 oktober 1977 in dienst van (de rechtsvoor-ganger van) [naam werkgever], laatstelijk als hulpkracht. Appellante werkte één dag per week gedurende 7,5 uur. Haar salaris werd per vier weken uitbetaald. Op haar salaris van (laatstelijk) € 10,11 per uur ontving zij een zogenoemde all-in toeslag van 27,66%, in welke toeslag mede het loon voor vakantiedagen, ook aangeduid als vakantiegeld, was begrepen. De arbeidsovereenkomst bevat geen afzonderlijke bepaling omtrent het recht op vakantiegeld.
2.2. Nadat de werkgever een ontslagvergunning had gekregen, heeft hij op 20 april 2007 de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 27 juli 2007. Appellante heeft op 12 juli 2007 een aanvraag om een WW-uitkering gedaan. Bij besluit van 16 augustus 2007 heeft het Uwv appellante over de periode van 31 juli 2007 tot en met 30 oktober 2007 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Appellante heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Dat bezwaar is bij het thans bestreden besluit van 5 oktober 2007 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellante in de vijf kalenderjaren onmiddellijk voor het jaar waarin de eerste werkloosheidsdag ligt, niet in tenminste over 52 of meer dagen per jaar loon heeft ontvangen, zodat haar slechts een WW-uitkering met een duur van 3 maanden kan worden toegekend.
3. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellante onder meer gesteld dat de vakantiedagen die zij opnam, al betaald waren via het all-in loon. Een deel van haar loon zou volgens haar dan ook moeten worden toegerekend aan de genoten vakantiedagen. Aangezien zij dus wel loon voor die vakantiedagen kreeg, zouden die wel moeten worden meegeteld voor de zogenoemde 4-uit-5-eis.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.1. Artikel 42 van de WW, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
1. De uitkeringsduur is drie maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.
2. Indien de werknemer:
a. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in tenminste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per kalenderjaar loon te hebben ontvangen; of
b. (…) wordt de uitkeringsduur verlengd met een maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van drie kalenderjaren overstijgt, met dien verstande dat de totale uitkeringsduur maximaal 38 maanden bedraagt.
5.1.2. Ingevolge het achtste lid, van artikel 42a, van de WW kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld:
a. ter vaststelling van het aantal dagen waarover loon is ontvangen, bedoeld in artikel 42 en
b. op grond waarvan voor het bepalen van het aantal van 52 dagen, bedoeld in artikel 42 dagen waarover geen loon is ontvangen, worden gelijkgesteld met dagen waarover loon is ontvangen.
5.1.3. Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit gelijkstelling loondagen Werkloosheidswet en Wet werken inkomen naar arbeidsvermogen. Artikel 1, eerste lid, van dat besluit luidt als volgt:
1. Voor de toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet en artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen worden dagen, waarover de werknemer:
a. van zijn werkgever geen loon doch vakantiegeld heeft ontvangen; of
b. tijdens dienstbetrekking vakantiebonnen of daarmee overeenkomende aanspraken bestemd voor die dagen heeft verkregen, gelijkgesteld met dagen waarover loon is ontvangen.
5.2. Vast staat dat appellante een loon is overeengekomen, waarvan een deel was bestemd als vakantiegeld. Indien appellante vakantie genoot zou dat vakantiegeld aan die dagen moeten worden toegerekend. Uit de stukken volgt niet zonder meer wanneer appellante vakantie heeft genoten. In haar beroep bij de rechtbank heeft appellante onbetwist gesteld dat zij die vakantie ook daadwerkelijk heeft genoten. Afgaande op het aantal dagen waarover appellante in de jaren 2006, 2005 en 2004 loon heeft ontvangen - respectievelijk 49, 48 en 49 dagen - valt inderdaad af te leiden dat zij niet gedurende 52 weken iedere dinsdag heeft gewerkt. Ingevolge artikel 634, eerste lid, van Boek 7, van het Burgerlijk Wetboek verwerft de werknemer over ieder jaar waarin hij gedurende de volledige overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft gehad, aanspraak op ten minste vier maal de overeengekomen arbeidsduur per week. Gelet hierop had appellante derhalve in ieder geval aanspraak op vier vakantiedagen per jaar. Dat aantal komt nagenoeg overeen met het aantal door appellante niet gewerkte dagen per jaar. De door de werkgever verstrekte toeslag kan dan ook aan die vakantiedagen worden toegerekend, hetgeen met zich brengt dat aldus wordt voldaan aan het vereiste neergelegd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit gelijkstelling loondagen Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Dat thans niet zonder meer is te bepalen op welke dagen appellante vakantie heeft genoten doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande concludeert de Raad dan ook dat voor appellante vier dagen per jaar kunnen worden gelijkgesteld met dagen waarover loon is ontvangen. Dit brengt met zich dat zij over alle jaren 52 of meer dagen heeft gewerkt. Dit brengt tevens mee dat zij voldoet aan de in artikel 42, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW neergelegde zogenoemde 4-uit-5-eis.
5.3. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen derhalve voor vernietiging in aanmerking. Het Uwv zal met inachtneming van het voorgaande op het bezwaar van appellante dienen te besluiten. Daarbij zal het Uwv tevens dienen te betrekken het door appellante gedane verzoek om schadevergoeding. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante welke kosten worden bepaald op € 322,-- voor de kosten van rechtsbijstand in beroep en € 322,-- voor de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal derhalve € 644,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met inachtneming van het voorgaande op het bezwaar van appellante besluit;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M. Lammerse.
RH