ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8359
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- H.J. de Mooij
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die zich had gemeld voor toegenomen arbeidsongeschiktheid in verband met hartklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving voorheen een uitkering op basis van 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv heeft deze herzien naar 45 tot 55% met ingang van 23 mei 2006. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, wat appellante ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat de medische informatie geen reden tot twijfel geeft aan het oordeel dat appellante belastbaar is conform de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 26 januari 2006. De Raad oordeelt dat het niet onzorgvuldig is dat de bezwaarverzekeringsarts geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, aangezien dit niet altijd noodzakelijk is voor de beoordeling van de beperkingen. De Raad heeft ook de geschiktheid van appellante voor verschillende functies beoordeeld, waaronder die van telefoniste/receptioniste en produktiemedewerker textiel, en heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.