ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- J.P.M. Zeijen
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de WIA en de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 26 september 2006 geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank onderschreef de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en oordeelde dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellant.
Tijdens de zitting op 24 juli 2009 zijn partijen niet verschenen. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de rechtbank de gronden van beroep van appellant afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De Raad bevestigt dat de duiding van een reservefunctie resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een uitkering.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2009 bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.