ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3989 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige geschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die als uitzendkracht werkzaam was en op 6 september 2000 uitviel door nekklachten, hoofd- en rugpijn. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij appellant werd onderzocht door arts J.M. Dijkstra, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15%. Dit leidde tot de intrekking van zijn WAO-uitkering per 1 mei 2006. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, wat appellant deed besluiten om in hoger beroep te gaan.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren en voerde aan dat de rechtbank een onafhankelijke medisch deskundige had moeten inschakelen, gezien de tegenstrijdige standpunten van de neuroloog E.R.P. Brunt en de bezwaarverzekeringsarts. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de FML, die beperkingen op verschillende gebieden vastlegde, adequaat was en dat de bezwaarverzekeringsarts de rapportage van Brunt correct had geïnterpreteerd. De Raad onderschreef ook de arbeidskundige beoordeling van het Uwv en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De uitspraak werd gedaan op 3 september 2009, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor het toekennen van proceskosten aan appellant.

Uitspraak

08/3989 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 mei 2008, 07/136 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als uitzendkracht toen hij op 6 september 2000 uitviel als gevolg van nekklachten, hoofd- en rugpijn.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellant met ingang van 5 september 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.1. In het kader van een herbeoordeling heeft de arts J.M. Dijkstra appellant onderzocht tijdens een spreekuur. In het rapport van 1 februari 2006 heeft de arts beschreven dat appellant onder meer last heeft van nek-, arm-, rug-, schouder- en psychische klachten. De beperkingen van appellant zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 februari 2006. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige J.T. Hovingh blijkens een rapport van 27 februari 2006 na functieduiding vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 28 februari 2006 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 mei 2006 ingetrokken.
2.2. In de bezwaarfase is bezwaarverzekeringsarts J. van der Leij bij de hoorzitting aanwezig geweest. Na weging van de beschikbare medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 14 september 2006 geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. De bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts heeft de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld en in zijn rapport van 29 november 2006 geconcludeerd dat er onvoldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Na een selectie van nieuwe functies heeft de bezwaararbeidsdeskundige het verlies aan verdienvermogen berekend op 9%. Bij besluit van 27 december 2006 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, appellant tot 30 januari 2007 onveranderd voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt geacht en zijn WAO-uitkering met ingang van 30 januari 2007 ingetrokken.
2.3. Van de zijde van het Uwv is tijdens de beroepsprocedure een nieuwe beslissing op bezwaar van 24 april 2007 (hierna: bestreden besluit 2) genomen, waarin het besluit van 28 februari 2006 (lees: de beslissing op bezwaar van 27 december 2006) wordt herroepen in die zin dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 30 januari 2007 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Daarbij is door het Uwv een nader rapport van bezwaararbeidsdeskundige Coerts overgelegd waarin is geconcludeerd dat de geduide functies onveranderd passend zijn, maar dat na ongedaan maken van de maximering van het maatmanloon het verlies aan verdienvermogen wordt berekend op 24%.
2.4. De rechtbank heeft, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van appellant geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 wegens een gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk verklaard, beslissingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunt boden voor de opvatting dat appellant op 30 januari 2007 objectief bezien meer medisch beperkt was dan door het Uwv is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank was er geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de functieomschrijvingen van de nader geduide functies en de toelichting daarop van de bezwaararbeidsdeskundige per functie, de functieduiding voldoende gemotiveerd en inzichtelijk is gemaakt. De rechtbank was daarom van oordeel dat het bestreden besluit 2 gebaseerd kon worden op de geduide functies.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in de eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte bezwaren en argumenten in essentie herhaald. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad (de uitspraak van 11 januari 2000, LJN AG8665) is aangevoerd dat de rechtbank een onafhankelijk medisch deskundige had moeten inschakelen om van verslag en advies te dienen, nu sprake is van een situatie waarin de standpunten van de door appellant ingeschakelde neuroloog E.R.P. Brunt, van wie in de bezwaarprocedure een rapport van 12 januari 2005 is overgelegd, en de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot de inschatting van de belastbaarheid op lichamelijk en psychisch gebied van appellant tegenover elkaar stonden, zonder dat bij voorbaat kan worden gezegd dat een van die standpunten volstrekt onvoldoende gemotiveerd of anderszins volstrekt onhoudbaar was. Tevens is aangevoerd dat de rechtbank een onafhankelijke (arbeids)deskundige had moeten inschakelen om van verslag en advies te dienen nu sprake is van een situatie waarin de standpunten van de bezwaararbeidsdeskundige en de van de kant van appellant ingeschakelde registerarbeidsdeskundige mr. drs. P. Rijnsburger met betrekking tot de duiding van de functies tegenover elkaar stonden, zonder dat bij voorbaat kan worden gezegd dat een van die standpunten volstrekt onvoldoende gemotiveerd of anderszins volstrekt onhoudbaar was.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Gelet op de gronden van het hoger beroep gaat het in dit geding om de beantwoording van de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 30 januari 2007 terecht is vastgesteld op 15 tot 25%.
4.2. De Raad acht het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig. De arts die het primaire medische onderzoek heeft verricht, heeft appellant beperkt geacht in verband met zijn schouder-, rug-, psychische klachten en de huidaandoening. De FML bevat beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De bezwaarverzekeringsarts was aanwezig bij de hoorzitting en heeft in zijn rapport van 14 september 2006 voldoende gemotiveerd waarom hij in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding zag om de door de primaire arts vastgestelde FML bij te stellen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport de overgelegde rapportage van 21 februari 2005 van neuroloog E.R.P. Brunt, bij zijn onderzoek betrokken en geconcludeerd dat uit het rapport van Brunt in feite hetzelfde beeld naar voren komt als uit de rapportage van de primaire arts. Dit geldt volgens de bezwaarverzekeringsarts niet alleen voor de lichamelijke problematiek maar ook voor de psychische problemen van appellant. De Raad wil hieraan toevoegen dat de rapportage van Brunt dateert van twee jaar voor de datum in geding. De zich nadien voorgedane wijzigingen in de gezondheidstoestand van appellant zijn door Brunt niet meegenomen kunnen worden in de beoordeling en niet is gebleken dat de FML aan Brunt ter commentaar is voorgelegd.
4.3. Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, ziet de Raad in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen per de datum in geding. Hierin ligt besloten dat de rechtbank terecht heeft afgezien van het inschakelen van een medisch deskundige.
4.4. Voorts onderschrijft de Raad de beoordeling van de rechtbank van de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2. Naar aanleiding van het in beroep overgelegde rapport van registerarbeidsdeskundige Rijnsburger, waarin zij is ingegaan op een aantal aspecten van de geduide functies, heeft bezwaararbeidsdeskundige Coerts in zijn rapport van 10 januari 2008 gereageerd. De bezwaararbeidsdeskundige heeft verder in dit rapport aangegeven dat hij in zijn rapportage van 29 november 2006 per functie een motivering heeft gegeven op de signaleringen. De Raad kan zich vinden in deze reactie van de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad heeft, anders dan Rijnsburger ten aanzien van een aantal specifiek genoemde belastende aspecten in de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies, geen redenen om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant en dat de op basis van die functies vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid 15 tot 25% bedraagt. Voorts is de Raad niet gebleken dat in deze drie functies bijzondere eisen aan spreekvaardigheid worden gesteld.
5.1. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.2. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R. Benza.
KR