ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2380 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAZ-uitkering en geschiktheid voor functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAZ-uitkering van appellant, die als zelfstandig eigenaar van een naaiatelier werkzaam was. Appellant viel uit wegens rugklachten en ontving vanaf 9 oktober 2001 een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De rechtbank Zwolle verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om de functies in medisch opzicht niet geschikt te achten voor appellant. Appellant had in hoger beroep zijn eerdere bezwaren herhaald en verwees naar een rapport van orthopedisch chirurg dr. H.W.B. Schreuder. De Raad concludeerde dat het door appellant aangevoerde verschil in arbeidsongeschiktheidspercentages geen aanleiding gaf om te oordelen dat het bestreden besluit een onjuiste arbeidskundige grondslag had. De Raad bevestigde dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreef en dat de belasting in de geduide functies binnen de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangegeven belastbaarheid viel.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 28 augustus 2009, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van de andere partij. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

08/2380 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 13 maart 2008, 07/170 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.F. Vogel, advocaat te Almere, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een rapport van 6 augustus 2008 van bezwaarverzekeringsarts K.C. Rammeloo overgelegd.
Bij brief van 2 oktober 2008 heeft mr. Vogel een reactie van orthopedisch chirurg dr. H.W.B. Schreuder van 29 september 2008 overgelegd. Rammeloo heeft hier op 22 oktober 2008 op gereageerd.
Op 7 juli 2009 heeft mr. Vogel een bladzijde van een brief van 24 april 2006 en een arbeidskundig rapport van 20 december 2007 overgelegd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 17 juli 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Vogel. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als zelfstandig eigenaar van een naaiatelier toen hij met ingang van 11 oktober 2000 uitviel wegens rugklachten. Aan appellant is met ingang van 9 oktober 2001 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. Appellant is in het kader van een herbeoordeling op 22 mei 2006 onderzocht door verzekeringsarts G. Heyke. In een rapport van dezelfde datum deed Heyke verslag van het lichamelijk onderzoek waarbij hij geen duidelijke afwijkingen vaststelde. Op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 mei 2006 zijn de voor appellant geldende beperkingen aangegeven.
Vervolgens werd bij arbeidskundig onderzoek na functieduiding het verlies aan verdienvermogen vastgesteld op ruim 42%. Hierna heeft het Uwv bij besluit van 28 juli 2006 de uitkering van appellant per 29 september 2006 vastgesteld op 35 tot 45%.
3. In de bezwaarprocedure heeft appellant een rapport overgelegd van dr. H.W.B. Schreuder van 26 februari 2006, een brief van Pham Ngoc Nguon M.D. van 7 maart 2003 en een brief van neuroloog F.E.A.M. Bussemaker van 22 november 2001. Bezwaarverzekeringsarts J.W. Hekkelman woonde de hoorzitting bij en heeft de informatie van de behandelend sector in de heroverweging betrokken. Hij gaf in een rapport van 11 oktober 2006 aan dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts zorgvuldig is, dat er (ook door de orthopedisch chirurg Schreuder) geen ernstige objectiveerbare beperkingen zijn vastgesteld zodat de FML als adequaat kan worden beschouwd.
Bij arbeidskundig onderzoek in bezwaar werd de medische geschiktheid van appellant voor de geduide functies in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige M. Meertens van 21 december 2006 nader toegelicht. Vervolgens verklaarde het Uwv het tegen het besluit van 28 juli 2006 gemaakte bezwaar bij besluit van 3 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond.
4. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand bleven. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij wees zij op het onderzoek van Heyke en Hekkelman en de beschikbaar gekomen medische informatie. Mede gelet op de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige Meertens van 21 december 2006 en 16 januari 2008 oordeelde de rechtbank dat de belasting in de geduide functies valt binnen de in de FML aangegeven belastbaarheid. Omdat het rapport van 16 januari 2008 dateert van na het bestreden besluit is het besluit onvoldoende gemotiveerd en zag de rechtbank aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.
5.1. In hoger beroep herhaalde appellant in essentie de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte bezwaren. Daarbij wees de gemachtigde op het rapport van Schreuder van 26 februari 2006 en de door Schreuder opgestelde FML. Op basis van deze FML is het volgens appellant uitgesloten dat hij geschikt kan worden geacht voor de door het Uwv geselecteerde functies.
5.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit te komen dan de rechtbank.
De Raad wijst op het rapport van bezwaarverzekeringsarts Rammeloo van 6 augustus 2008 waarin zij puntsgewijs reageert op de stellingen van appellant en op haar reactie op de brief van 29 september 2008 van Schreuder. De Raad kan hiermee instemmen en wijst er tevens op dat voor het rapport van Schreuder geldt dat ook deze arts bij zijn onderzoek weinig tot geen objectiveerbare afwijkingen aan de rug heeft vastgesteld.
De Raad heeft voorts geen aanknopingspunten om de functies in medisch opzicht niet geschikt te achten voor appellant.
5.3. Met betrekking tot het door appellant overgelegde arbeidskundig rapport van 20 december 2007 overweegt de Raad dat het verschil in uitkomst wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ten opzichte van de arbeidskundige rapportages van de zijde van het Uwv, uitsluitend is terug te voeren op het feit dat in het in opdracht van de rechtbank Utrecht, Sector Handels- en Familierecht, door de arbeidsdeskundige R. de Vree uitgebrachte rapport de beperkingen ten aanzien van het eigen werk van appellant als zelfstandige tot uitgangspunt zijn genomen, terwijl het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de beperkingen van het schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft gebaseerd op het door appellant aan theoretische loondienstfuncties te ontlenen resterende verdienvermogen. Het door appellant benadrukte verschil in arbeidsongeschiktheidspercentages geeft derhalve geen aanleiding te oordelen dat het bestreden besluit een onjuiste arbeidskundige grondslag kent.
5.4. Het overwogene in 5.2 en 5.3 brengt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.E. van Rooij.
JL