[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 25 september 2008, 07/147 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
Namens appellant heeft M.A.C. Poppen, werkzaam bij Medisch, Arbeidskundig en Re-integratie Adviesbureau Destinatum te Lochem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door M.A.C. Poppen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J. Gerritsen.
1.1. Appellant, voorheen werkzaam als monteur, is voor dit werk in 2003 uitgevallen wegens neurologische klachten. Aansluitend aan de wachttijd is appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft appellant meerdere malen het spreekuur van de verzekeringsarts A.J. Wolbers bezocht, voor het laatst op 1 december 2005. Deze arts heeft na onderzoek – waarbij ook de informatie van de revalidatiearts, neuroloog en neurochirurg is meegewogen – appellants beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige H.J.M. van der Gracht met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd ter beoordeling van appellants resterende verdiencapaciteit. De vergelijking van die capaciteit met het maatmaninkomen van appellant laat een verlies aan verdienvermogen zien van 26,74%. Bij besluit van 23 januari 2006 is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 24 maart 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. De bezwaarverzekeringsarts E. Khoe is in de daarop gevolgde bezwaarprocedure tot de conclusie gekomen dat een beperking met betrekking tot zware trillingsbelasting op het bovenlichaam en nek aan de FML moet worden toegevoegd en heeft een gewijzigde FML van 2 juni 2006 opgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige M. van Wijngaarden heeft, zoals is aangegeven in haar rapportage van 18 juli 2006, met inachtneming van de aangepaste FML, de aan de schatting ten grondslag gelegde functies beoordeeld. Zij is tot de conclusie gekomen dat slechts één van de primair geselecteerde functies voor appellant geschikt kan worden geacht, waardoor onvoldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Na opnieuw het CBBS te hebben geraadpleegd, heeft de bezwaararbeidsdeskundige op basis van de functies receptionist/baliemedewerker, administratief medewerker (beginnend) en boekhouder/loonadministrateur het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 16,3%. Bij besluit van 17 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en is zijn WAO-uitkering met ingang van 26 september 2006, zijnde de datum gelegen twee maanden nadat de nieuwe functies aan hem kenbaar zijn gemaakt, verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Voorts is bepaald dat gedurende de periode van 24 maart 2006 tot 26 september 2006 de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 80 tot 100% bedraagt.
2. Tijdens de beroepsprocedure in eerste aanleg heeft appellant een rapport ingebracht van de neuroloog E. Ch. Wolters van 17 juli 2007 en enkele rapporten van medisch adviseur H.J. Gelmers. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de neuroloog J.J.W. Prick als deskundige te raadplegen. Deze deskundige heeft appellant op 24 januari 2008 onderzocht en heeft op 8 april 2008 een rapport uitgebracht. Prick heeft aangegeven dat de door de bezwaarverzekeringsarts voor appellant aangenomen beperkingen worden onderschreven en dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem geschikt kunnen worden geacht. Appellant heeft in reactie op dit rapport een rapportage van medisch adviseur Gelmers van 15 mei 2008 ingebracht. Neuroloog Prick heeft hierop bij brief van 11 juni 2008 gereageerd. Tevens heeft appellant stukken overgelegd in het kader van een aanvraag indicatiestelling op grond van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). De rechtbank heeft doorslaggevende betekenis toegekend aan de bevindingen en conclusies van de deskundige Prick en heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich – onder meer – op het standpunt gesteld dat sprake is van rechtsongelijkheid nu de rechtbank niet zonder meer op basis van de jurisprudentie van de Raad de deskundige kon volgen. Daarbij heeft appellant verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Almelo van 1 september 2008. Tevens heeft appellant aangevoerd dat de stukken met betrekking tot de WSW-indicatie ten onrechte niet bij de zaak zijn betrokken.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In vaste jurisprudentie van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van dit uitgangspunt kan onder meer worden afgeweken als zich de bijzondere situatie voordoet dat uit de reactie van die deskundige op een andersluidend oordeel van een door een partij ingeschakelde deskundige moet worden afgeleid dat de door de rechter ingeschakelde deskundige zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen. De Raad is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van het hiervoor vermelde uitgangspunt af te wijken. Neuroloog Prick heeft appellant onderzocht en heeft voorts kennis genomen van de in het dossier aanwezige medische informatie. De Raad acht het door Prick verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig. Voorts heeft Prick zijn rapport uitgebreid toegelicht naar aanleiding van een door appellant ingebrachte reactie van medisch adviseur Gelmers van 15 mei 2008. Hierbij heeft Prick de in de rapportage van 8 april 2008 vermelde conclusies gehandhaafd. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat aan deze reactie geen serieuze heroverweging ten grondslag heeft gelegen. Dat sprake zou zijn van rechtsongelijkheid vermag de Raad niet in te zien nu
– gelet op de uitspraak van de rechtbank Almelo van 1 september 2008 – geen sprake is van vergelijkbare gevallen. De Raad gaat dan ook voorbij aan deze grief. Gezien het vorenstaande is de Raad tot de conclusie gekomen dat de door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen medische beperkingen juist moeten worden geacht.
4.3. Ten aanzien van de overgelegde stukken in het kader van de aanvraag voor een WSW-indicatie overweegt de Raad dat uit het rapport van Prick, op grond van de actuele anamnese, blijkt dat eerst sinds september 2006 sprake is van een toename van een aantal klachten. Gelet hierop kunnen naar het oordeel van de Raad de onderzoeken van de psycholoog en de bedrijfsarts uitgevoerd in juli 2008 geen ander licht werpen op de gezondheidstoestand van appellant op de datum hier in geding, 26 september 2006. Ook overigens is in hoger beroep geen nadere medische informatie van de behandelend sector ingebracht die aanleiding geeft tot twijfel aan de belastbaarheid zoals die door de bezwaarverzekeringsarts is vastgesteld.
4.4. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag is de Raad van oordeel dat, uitgaande van een juiste vaststelling van de medische beperkingen, appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de hem voorgehouden functies. De Raad stelt vast dat de bezwaararbeidsdeskundige Van Wijngaarden in haar rapportages van 18 juli 2006 en 27 december 2006 de geschiktheid van deze functies van een genoegzame motivering heeft voorzien. In hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd ziet de Raad onvoldoende aanleiding voor een andersluidend oordeel.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op juiste gronden de WAO-uitkering van appellant per 26 september 2006 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en P.J. Jansen en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009.