[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 januari 2008, 06/2631 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 augustus 2009
Namens appellante heeft mr. M. Degelink, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift zijn meerdere producties overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bezwaarverzekeringsarts A. Laros heeft op 20 maart 2008 gerapporteerd.
Namens appellante is op 23 juni 2008 en op 15 september 2008 medische informatie in het geding gebracht.
Bezwaarverzekeringsarts Laros heeft op 25 september 2008 hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2009. Appellante is niet verschenen, hetgeen tevoren was aangekondigd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
1.1. Appellante is in 1993 voor haar werk als zelfstandig kalvermester voor 35 uren per week uitgevallen wegens whiplashklachten na een auto-ongeval. Met ingang van 21 september 1994 is haar een uitkering krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend naar de klasse 35 tot 45%. In 1996 is appellante toegenomen arbeidsongeschikt geworden vanwege ernstige darmontstekingen (ziekte van Crohn). Ingaande 1 januari 1998 is – sedert 25 april 1996 volledige – AAW-uitkering omgezet in een eveneens volledige uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
1.2. Na een spreekuuronderzoek heeft verzekeringsarts A.H. Thoden van Velzen op 10 februari 2006 gerapporteerd. Blijkens dit rapport acht hij appellante verminderd lichamelijk belastbaar, maar wel in staat om te werken voor 6 à 8 uur per dag dan wel 32 uur per week. Vervolgens heeft de verzekeringsarts op 15 februari 2006 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin beperkingen zijn opgenomen in alle rubrieken (persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden) en waarbij onder andere is aangegeven dat appellante gemiddeld ongeveer 6 uur per dag/30 uur per week kan werken.
1.3. Arbeidsdeskundige A. Bouma heeft vervolgens aan de hand van de FML en de bekwaamheden van appellante een aantal functies geduid waarbij hij het verlies aan verdiencapaciteit heeft vastgesteld op ruim 6%.
1.4. In lijn hiermee heeft het Uwv bij besluit van 11 augustus 2006 ingaande 12 oktober 2006 de WAZ-uitkering ingetrokken op de grond dat de arbeidsongeschiktheid van appellante is afgenomen naar minder dan 25%. Bij het besluit op bezwaar van 3 november 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante gericht tegen het besluit van 11 augustus 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar het rapport van 2 november 2006 van bezwaarverzekeringsarts Laros.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van 3 november 2006 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd maar de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten. Tevens heeft de rechtbank aanvullende beslissingen gegeven ter zake van proceskosten en griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de medische beperkingen van appellante en dat ook gelet op de door appellante overgelegde medische informatie van de behandelend sector er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de medische beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat.
2.3. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies zijn naar het oordeel van de rechtbank uiteindelijk in beroep voldoende duidelijk toegelicht en passend geoordeeld. Nu die toereikende motivering aan het bestreden besluit ontbrak, heeft de rechtbank dat besluit vernietigd. Omdat overigens niet is gebleken van gebreken bij de arbeidskundige beoordeling en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
3.1. In hoger beroep is, onder verwijzing naar de ook in eerste aanleg overgelegde informatie van de kant van maag-, darm- en leverarts dr. H.M. van Dullemen, herhaald dat appellante lijdt aan een invaliderende moeheid in verband met de buikklachten, dat sprake is van gewrichtsklachten en is gewezen op het Prednison-gebruik in de maanden juli en augustus 2006. Tevens is gewezen op de beslissing van 17 januari 2008 van het Uwv waarbij appellante ingaande 22 februari 2007 weer een WAZ-uitkering is toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid 35 tot 45%.
3.2. Bij het verweerschrift heeft bezwaarverzekeringsarts Laros gerapporteerd dat er in medisch opzicht geen nieuwe aspecten worden aangevoerd. Ook de brief van 8 augustus 2008 van Van Dullemen waaruit blijkt van een nieuw fenomeen, te weten een eenmalig laag TSH-gehalte is voor de bezwaarverzekeringsarts geen reden het primair ingenomen standpunt te wijzigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is van oordeel dat niet gesproken kan worden van een onzorgvuldig onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv en dat, met inachtneming van de aanvullende reacties van bezwaarverzekeringsarts Laros in beroep, naar aanleiding van eerst toen in geding gebrachte informatie van mdl-arts Van Dullemen, geoordeeld moet worden dat het Uwv de medische beperkingen van appelante goed in kaart heeft gebracht. De Raad ziet ook in de rapporten van Van Dullemen geen aanleiding om te oordelen dat de belastbaarheid van appellante per de datum in geding is overschat.
4.2. Aan de toekenning van een WAZ-uitkering ingaande 22 februari 2007 ligt geen verzekeringsgeneeskundige beooordeling ten grondslag, zodat de Raad reeds om die reden geen aanleiding ziet te veronderstellen dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid per die datum consequenties zou dienen te hebben voor de beoordeling op de datum in geding.
4.3. De Raad heeft niet eraan voorbij gezien dat in het rapport van 10 februari 2006 van Thoden van Velzen vermeld wordt dat een medische urenbeperking van 6 à 8 uur per dag dan wel 32 uur per week is aangewezen, terwijl in de FML van 15 februari 2006 zonder aanvullende toelichting is bepaald dat appellante gemiddeld ongeveer 6 uur per dag, gemiddeld ongeveer 30 uur per week kan werken. Dit aspect is blijkens de ‘notities functiebelasting’ van 11 april 2007 door de bezwaararbeidsdeskundige J. van Dijk met de bezwaarverzekeringsarts besproken. Gelet op deze bespreking en gelet op de toelichting gegeven door de vertegenwoordiger van het Uwv ter zitting van 13 november 2007 van de rechtbank, welke beide in lijn liggen met de oorspronkelijke conclusie van Thoden van Velzen ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat deze oorspronkelijke conclusie onjuist was en dat sommige van de geduide functies, waarin gewerkt wordt in een omvang van meer dan 30 uur per week - maar niet meer dan 32 uur per week - daarom niet geschikt zouden zijn voor appellante.
4.4. Ook overigens ziet de Raad geen aanknopingspunten om de geduide functies als medisch niet-passend te oordelen.
4.5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd, voor zover aangevallen, te weten voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorover aangevallen.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2009.
(get.) J.M. Tason Avila.
EV