ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5640
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 25 september 2008 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 4 juni 2007 een aanvraag ingediend voor bijstandsuitkering naar de norm voor alleenstaanden, welke aanvraag op 24 juli 2007 door het College werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant een gezamenlijke huishouding zou voeren met zijn partner, wat in strijd is met de voorwaarden voor bijstandsverlening aan alleenstaanden volgens de Wet werk en bijstand (WWB).
De rechtbank oordeelde dat het hoofdverblijf van appellant in de woning van zijn partner niet ter discussie stond en dat er voldoende bewijs was voor de conclusie dat appellant en zijn partner wederzijdse zorg verleenden, wat hen kwalificeert als een gezamenlijke huishouding. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad vond geen aanknopingspunten in de argumenten van appellant om tot een ander oordeel te komen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 4 augustus 2009, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden, indien zij menen dat er sprake is van schending of verkeerde toepassing van de wet.