ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5640

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6496 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 25 september 2008 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 4 juni 2007 een aanvraag ingediend voor bijstandsuitkering naar de norm voor alleenstaanden, welke aanvraag op 24 juli 2007 door het College werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant een gezamenlijke huishouding zou voeren met zijn partner, wat in strijd is met de voorwaarden voor bijstandsverlening aan alleenstaanden volgens de Wet werk en bijstand (WWB).

De rechtbank oordeelde dat het hoofdverblijf van appellant in de woning van zijn partner niet ter discussie stond en dat er voldoende bewijs was voor de conclusie dat appellant en zijn partner wederzijdse zorg verleenden, wat hen kwalificeert als een gezamenlijke huishouding. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad vond geen aanknopingspunten in de argumenten van appellant om tot een ander oordeel te komen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 4 augustus 2009, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden, indien zij menen dat er sprake is van schending of verkeerde toepassing van de wet.

Uitspraak

08/6496 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 september 2008, 07/9423 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2009. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.H. van Bolhuis, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het College de aanvraag van appellant van 4 juni 2007 om bijstand naar de norm voor een alleenstaande afgewezen op de grond dat uit onderzoek is gebleken dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met [naam partner].
1.2. Bij besluit van 5 november 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 24 juli 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 november 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat het hoofdverblijf van appellant in de woning van [partner ] niet in geding is, zodat gelet op de in artikel 3, derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) genoemde criteria, moet worden beoordeeld of sprake is van wederzijdse zorg. De rechtbank is van oordeel dat de gedingstukken, waaronder de, met behulp van een tolk, afgelegde verklaring van appellant over zijn woon- en leefsituatie een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het College dat appellant een gezamenlijke huishouding in de zin van de WWB voert met [partner ], zodat de aanvraag om bijstand voor een alleenstaande terecht is afgewezen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust.
4.2. In hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging op gronden in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.J.A. Kooijman en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
DW