[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 maart 2008, 07/3118 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 augustus 2009
Namens appellant heeft mr. W.G.H. Janssen, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2009. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.M. Bardok, werkzaam bij de gemeente Leiden. Appellant is niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 1 september 1997 - met een onderbreking van 1 april 2005 tot en met 17 juli 2005 - bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Op 6 januari 2006 heeft de politie in een schuur bij de woning van appellant een hennepkwekerij, bestaande uit 40 planten en apparatuur, aangetroffen. Appellant heeft tegenover de politie verklaard dat hij sedert twee en een half jaar een hennepkwekerij heeft, dat hij ongeveer 45 planten per oogst heeft en dat hij ongeveer 12 oogsten heeft gehad, waaraan hij ongeveer € 650,-- per oogst overhield. Vervolgens heeft de sociale recherche van de regio Zuid-Holland Noord een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand. In dat kader is appellant gehoord en zijn de gegevens van de politie en de energiemaatschappij erbij betrokken. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 mei 2006. In dat rapport is geconcludeerd dat appellant vanaf 1 juli 2003 een hennepplantage in stand hield, waarbij de inkomsten en uitgaven achteraf niet zijn vast te stellen, omdat appellant geen sluitende administratie heeft bijgehouden.
1.3. Bij besluit van 22 mei 2006, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 april 2007, heeft het College de bijstand van appellant over de periodes vanaf 1 juli 2003 tot en met 31 maart 2005 en vanaf 17 juli 2005 tot en met 31 december 2005 herzien (lees: ingetrokken), de over die periodes gemaakte kosten van bijstand ten bedrage van in totaal € 29.250,54 van appellant teruggevorderd, terug te betalen met inhouding op de bijstand vanaf 1 mei 2006 van € 75,55 per maand. Daaraan is ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, door geen mededeling te doen van de hennepteelt, en dat geen administratie is bijgehouden, zodat het recht op bijstand achteraf niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 10 april 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand. De Raad verwijst naar hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. Anders dan appellant in hoger beroep heeft aangevoerd blijkt hieruit niet dat de door de strafrechter opgelegde straf en de ontnemingsvordering daarbij doorslaggevend zijn geweest.
4.2. De stelling van appellant dat de planten geheel voor eigen gebruik waren, zodat hij daaromtrent geen administratie behoefde bij te houden, kan niet worden aanvaard. Appellant heeft, blijkens de door hem ondertekende op ambtseed opgemaakte verklaring, op 19 april 2006 tegenover twee sociaal rechercheurs verklaard dat hij een deel van de planten voor zichzelf gebruikte en een deel verkocht. De Raad ziet geen reden appellant niet te houden aan deze door hem zonder enig voorbehoud afgelegde verklaring. Overigens is het aantal van 40 á 50 hennepplanten, dat appellant blijkens deze verklaring gedurende een periode van twee en een half jaar placht op te kweken, van dien aard dat niet alleen sprake moet zijn geweest van eigen gebruik.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2009.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.