ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3107 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en afwijzing verzoek om herziening

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Het Uwv had eerder, op 25 augustus 2004, besloten om geen uitkering toe te kennen, en dit besluit werd gehandhaafd bij een besluit op bezwaar van 17 februari 2005. Appellante heeft hiertegen geen beroep ingesteld. Op 20 januari 2006 verzocht appellante het Uwv om terug te komen van dit besluit, maar het Uwv weigerde dit verzoek bij besluit van 3 augustus 2006, wat later werd bevestigd in een bestreden besluit op 27 december 2006.

De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv bevoegd was om het verzoek van appellante af te wijzen en dat de wijze waarop het Uwv deze bevoegdheid had gehanteerd, de rechterlijke toets kon doorstaan. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In hoger beroep voerde appellante aan dat de functionele mogelijkhedenlijst van de verzekeringsarts niet was gebaseerd op een specialistische diagnose, en dat de rapporten van haar fysiotherapeut en huisarts als nieuwe feiten moesten worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep onderschreef echter het toetsingskader van de rechtbank en oordeelde dat de rapporten van de neuropsycholoog en de andere zorgverleners geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.W. Schuttel als voorzitter, en de leden J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk, in aanwezigheid van griffier J.M. Tason Avila. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 augustus 2009.

Uitspraak

08/3107 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 april 2008, 07/0361 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Tracey, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld. Daarbij is overgelegd een verklaring van 25 juli 2008 van R. van der Meijden, fysiotherapeut en van 4 juli 2008 van de huisarts van appellante.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is overgelegd een rapport van 1 september 2008 van bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel.
[Naam werkgeefster], de (voormalig) werkgeefster van appellante, is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Van die zijde is geen reactie ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2009. Namens appellante is - zoals tevoren bericht - niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. Kuppens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 25 augustus 2004 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante per einde wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Het Uwv heeft dit besluit gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 17 februari 2005. Tegen dit besluit heeft appellante geen beroep ingesteld.
1.2. Appellante heeft op 20 januari 2006 het Uwv verzocht om terug te komen van zijn beslissing van 25 augustus 2004. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 3 augustus 2006, welk besluit het Uwv bij besluit op bezwaar van 27 december 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft gehandhaafd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante, ingesteld tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2.2. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv bevoegd was het verzoek van appellante af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beslissing en dat de wijze waarop het Uwv die bevoegdheid heeft gehanteerd, de rechterlijke toets kon doorstaan. Onder verwijzing naar het door haar aangehaalde toetsingskader overeenkomstig artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank geoordeeld dat er met betrekking tot het door appellante ingediende rapport van 4 oktober 2005 van neuropsycholoog dr. J.B.K. Lanser geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in die bepaling.
3. In hoger beroep is namens appellante erop gewezen dat de door de verzekeringsarts vastgestelde functionele mogelijkhedenlijst niet was gebaseerd op een medisch specialistische diagnose om welke reden de bevindingen van neuropsycholoog Lanser wel degelijk als nieuw feit of omstandigheid moeten worden gezien. De ernst van haar beperkingen blijkt voorts uit de door appellante overgelegde rapporten van de behandelend fysiotherapeut en van de huisarts.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad onderschrijft het toetsingskader zoals dat door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Eveneens onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Het rapport van de neuropsycholoog als zodanig kan niet als een nieuw feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt. Een dergelijk rapport kan, naar de inhoud ervan bezien, op zich wel nieuwe feiten of veranderde omstandigheden bevatten. Dat doet zich hier evenwel niet voor. Dat Lanser de beperkingen in het cognitieve functioneren van appellante relateert aan haar somatische klachten en aan mogelijke psychische factoren, betreft immers uitsluitend een andere waardering van op zich reeds bekende feiten en omstandigheden.
4.2. Met betrekking tot de eerst in hoger beroep overgelegde rapporten van de fysiotherapeut en van de huisarts, overweegt de Raad dat daaromtrent in het bestreden besluit geen beslissing kon worden genomen zodat de Raad reeds daarom aan deze stukken voorbijgaat.
4.3. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.M. Tason Avila.
EV