ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5132
Centrale Raad van Beroep
Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 13 oktober 2008 het beroep ongegrond verklaarde. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.E. Temmen, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 21 augustus 2007, waarin de WAO-uitkering van de appellant per 5 maart 2006 werd beëindigd. Het Uwv stelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant minder dan 15% bedraagt, wat leidde tot de intrekking van de uitkering.
Tijdens de zitting op 26 juni 2009 werd de zaak behandeld. De appellant voerde aan dat het Uwv zijn medische arbeidsbeperkingen onderschatte. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De appellant had in het verleden te maken met een hersenbloeding en een aangeboren vaatafwijking, wat zijn arbeidsongeschiktheid beïnvloedde. De behandelend neuroloog had eerder aangegeven dat de appellant in principe weer in staat was tot lichtere werkzaamheden, maar dat er een risico op een nieuwe bloeding bestond.
De Raad concludeerde dat de medische informatie die door de appellant was ingebracht, niet voldoende was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsarts was opgesteld. De Raad onderschreef de verwerping van de medische beroepsgrond door de rechtbank en oordeelde dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de functies voldoende had toegelicht. Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.