ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6043 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 13 oktober 2008 het beroep ongegrond verklaarde. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.E. Temmen, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 21 augustus 2007, waarin de WAO-uitkering van de appellant per 5 maart 2006 werd beëindigd. Het Uwv stelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant minder dan 15% bedraagt, wat leidde tot de intrekking van de uitkering.

Tijdens de zitting op 26 juni 2009 werd de zaak behandeld. De appellant voerde aan dat het Uwv zijn medische arbeidsbeperkingen onderschatte. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De appellant had in het verleden te maken met een hersenbloeding en een aangeboren vaatafwijking, wat zijn arbeidsongeschiktheid beïnvloedde. De behandelend neuroloog had eerder aangegeven dat de appellant in principe weer in staat was tot lichtere werkzaamheden, maar dat er een risico op een nieuwe bloeding bestond.

De Raad concludeerde dat de medische informatie die door de appellant was ingebracht, niet voldoende was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsarts was opgesteld. De Raad onderschreef de verwerping van de medische beroepsgrond door de rechtbank en oordeelde dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de functies voldoende had toegelicht. Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/6043 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 oktober 2008, 07/3685 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv)
Datum uitspraak: 7 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant stelde mr. R.E. Temmen, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep in en overlegde een bericht van de appellant behandelende neuroloog.
Het Uwv voerde verweer en bracht het commentaar in van de bezwaarverzekeringsarts op de in hoger beroep toegezonden medische informatie.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 26 juni 2009, waar mr. Temmen appellant bijstond en het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 21 augustus 2007 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft het Uwv zijn op 28 maart 2006 bekend gemaakte besluit om de WAO-uitkering van appellant per 5 maart 2006 te beëindigen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
3. In hoger beroep herhaalt appellant als beroepsgrond dat het Uwv zijn medische arbeidsbeperkingen onderschat.
4.1. Over de volgende feiten zijn partijen het eens en ook de Raad gaat hier van uit.
4.2. Appellant werkte laatstelijk als full-time loonwerker. Met ingang van 20 juni 1995 meldde hij zich ziek wegens een kleine hersenbloeding. In die tijd kwam aan het licht dat appellant een aangeboren vaatafwijking heeft met de kans dat opnieuw een bloeding ontstaat.
4.3. In verband met de medische behandeling was appellant aanvankelijk volledig arbeidsongeschikt. De hem behandelend neuroloog berichtte op 16 april 1997 dat appellant in principe weer in staat is tot lichtere werkzaamheden zonder duidelijk sterk drukverhogende momenten. Zwaar tillen en op hoogte werken is uitgesloten. Andere lichte activiteiten zijn wel mogelijk. Daarbij tekent hij aan dat ongeacht de werkzaamheden een kleine kans op een nieuwe bloeding bestaat.
4.4. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in juli 1998 bracht aan het licht dat appellant maximaal vier uur per dag kan werken, waarbij hij gaandeweg de werktijd verder kan uitbreiden. Vanaf 27 januari 1999 is appellant ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55%.
4.5. Op 20 september 2005 onderzocht de verzekeringsarts appellant. Zij vervatte de voor appellant geldende medische arbeidsbeperkingen in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts onderschrijft deze FML.
4.6. Aan de hand van de FML selecteerde de arbeidsdeskundige een aantal functies die voor appellant geschikt zijn.
5. De Raad onderschrijft de verwerping van de medische beroepsgrond door de rechtbank. De onder 4.3. beschreven inlichtingen van de behandelend neuroloog liggen in lijn met de visie van de (bezwaar-) verzekeringsarts. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht, die twijfel oproept aan de juistheid van de FML. Volgens het bericht van de appellant behandelende neuroloog kreeg appellant op 10 mei 2009 opnieuw een hersenbloeding. Dat is zo lang na de in geding zijnde datum dat alleen daarom al die informatie niet tot een ander oordeel voert.
6. De arbeidsdeskundige lichtte de geschiktheid van de functies voldoende toe.
7. Het hoger beroep slaagt niet.
8. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.M. Tason Avila.
EV