ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4562 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Anticumulatie van inkomsten en fraudeonderzoek in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 8 juli 2008 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 1993 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2003 inkomsten genoten uit een onderneming die hij samen met zijn echtgenote exploiteert. De Centrale Raad van Beroep behandelt de vraag of het Uwv terecht een deel van de winst van deze onderneming als arbeidsinkomsten aan appellant heeft toegerekend. De winst over 2003 is fiscaal volledig aan de echtgenote van appellant toegerekend, wat appellant betwist. Hij stelt dat zijn rol in de onderneming veel groter was dan die van zijn echtgenote en dat de winstverdeling niet correct is. De Raad overweegt dat de verhouding in arbeidsuren tussen appellant en zijn echtgenote, zoals deze aan de opsporingsambtenaren is opgegeven, niet leidt tot een andere conclusie. De Raad bevestigt dat de werkervaring en opleiding van appellant een grotere rol in de onderneming bevestigen, wat leidt tot de conclusie dat hij recht heeft op een winstaandeel van ten minste 80%. Het hoger beroep wordt afgewezen, en de Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 7 augustus 2009.

Uitspraak

08/4562 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 juli 2008, 07/2242 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 7 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant stelde mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep in.
Het Uwv voerde verweer.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 26 juni 2009, waar appellant niet verscheen en het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 30 maart 2007 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft het Uwv zijn besluit van 21 augustus 2006 tot anticumulatie van door appellant in 2003 genoten inkomsten.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
3.1. Over de volgende feiten zijn partijen het eens en ook de Raad gaat hier van uit.
3.2. Appellant werkte als bankdirecteur en laatstelijk als groepsleider zakelijke kredieten. Dat werk moest hij vanwege diverse medische klachten staken. Vanaf 6 november 1993 ontvangt hij een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
3.3. Op 23 mei 1991 is [naam B.V.] door appellant opgericht. Deze rechtspersoon exploiteert een financieel administratiekantoor. De aandelen waren ten tijde van belang volledig in handen van appellant, enig bestuurder was de echtgenote van appellant. In het handelsregister is als onderneming tevens ingeschreven [naam eenmanszaak], een eenmanszaak op naam van de echtgenote van appellant. De ondernemingen vormen een fiscale eenheid, hierna aan te duiden als [naam fiscale eenheid]. De ondernemingswinst en het loon van de bestuurder zijn in de fiscale jaarstukken steeds en volledig aan de echtgenote van appellant toegerekend.
3.4. Appellant heeft een volledige opleiding middelbare bedrijfsadministratie (door ziekte zonder examen) gedaan en diverse NIBE-cursussen gevolgd, waaronder NIBE K-2. Daarnaast heeft appellant de cursus boekhouden E-account van Exact gevolgd. De echtgenote van appellant heeft ULO A met een diploma, waaronder het middenstandsdiploma, afgerond. Na een eenjarige vormingsklas heeft zij tot 1972 vier jaar als administratief medewerkster gewerkt.
3.5.1. In 2005 vond een fraudeonderzoek plaats naar aanleiding van een anonieme tip dat appellant (en niet zijn echtgenote) in werkelijkheid [naam fiscale eenheid] drijft. Appellant en zijn echtgenote zijn als verdachten gehoord.
3.5.2. Op 31 augustus 2005 te 14.50 uur verklaarde appellant als verdachte onder meer dat zijn echtgenote als statutair directeur van [naam fiscale eenheid] is opgegeven, omdat zijn voormalige werkgever hem niet toestond die functie uit te oefenen. Vanaf medio jaren negentig zijn er daadwerkelijk activiteiten in [naam fiscale eenheid] ontplooid. De rol van zijn echtgenote daarin was zeer klein. De verhouding in het aantal werkuren in [naam fiscale eenheid] tussen appellant en zijn echtgenote bedroeg 90:10 of 80:20.
3.5.3. De echtgenote van appellant verklaart in de avond van 30 augustus 2005 dat appellant de eigenlijke ondernemer is van [naam fiscale eenheid]. Zij ondersteunt hem daarbij. De verhouding in hun arbeidsinbreng schat zij op 90% voor appellant en 10% voor haar zelf.
3.6. Appellant heeft (ook) in 2003 werkzaamheden voor [naam fiscale eenheid] verricht. Hij heeft hiervan geen opgave gedaan aan het Uwv. De fiscale winst van [naam fiscale eenheid] over 2003 bedraagt € 15.917,00. Het maatmaninkomen van appellant is € 58.546,00. Het Uwv heeft 90% van de winst van [naam fiscale eenheid] over 2003 als arbeidsinkomsten aan appellant toegerekend.
4. Tussen partijen is uitsluitend in geschil het aan appellant over 2003 als arbeidsinkomsten toe te rekenen winstaandeel.
5.1. De winst over 2003 is fiscaal volledig aan de echtgenote van appellant toegerekend. Appellant erkent dat dit niet juist is. Het Uwv moet achteraf een schatting maken van het aan appellant toe te rekenen winstaandeel. Hij gebruikt daarvoor als sleutel de verhouding in arbeidsuren zoals appellant en zijn echtgenote deze aan de opsporingsambtenaren hebben opgegeven. Zoals de rechtbank terecht overweegt maakt het daarbij geen verschil of van de verhouding 80:20 of 90:10 wordt uitgegaan.
5.2. Anders dan appellant ziet de Raad geen aanleiding om van een voor hem (veel) kleiner winstaandeel uit te gaan. Zijn werkervaring en opleiding (vergeleken met die van zijn echtgenote) bevestigen dat zijn (omzet generende) rol in de onderneming veel groter was dan die van zijn echtgenote en bij een reële economische weerspiegeling in de winstverdeling tot een winstaandeel van ten minste 80% had geleid.
6. Het hoger beroep slaagt niet.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.M. Tason Avila.
EV