ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-777 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin zijn beroep tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uwv werd afgewezen. Appellant, die sinds 1994 een WAO-uitkering ontvangt, is uitgevallen met psychische klachten. Het Uwv heeft zijn uitkering per 1 juni 2006 ingetrokken, omdat men van mening was dat appellant met zijn beperkingen in staat was om een inkomen te verwerven. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de herziening van de WAO-uitkering ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij niet in staat is om arbeid te verrichten vanwege zijn psychische klachten. Hij heeft daarbij verwezen naar rapportages van zijn medisch adviseur en een psychiater. De Raad heeft de medische rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de psychiater beoordeeld en geconcludeerd dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van appellant correct is vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende functies heeft gevonden die voor appellant geschikt zijn, ondanks zijn beperkingen.

De Raad heeft ook de stelling van appellant verworpen dat hij door financiële belemmeringen niet in staat is om een contra-expertise te laten uitvoeren, en heeft geoordeeld dat dit geen schending van artikel 6 EVRM oplevert. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het besluit van het Uwv voldoende medische en arbeidsdeskundige grondslag heeft.

Uitspraak

08/777 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 20 december 2007, 07/436 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft drs. C. Atema, verbonden aan de Stichting Bok-die-leit te Sint Annaparochie, hoger beroep ingesteld. Hij heeft informatie ingezonden van GGZ Friesland-Noord en een rapportage van zijn medisch adviseur D.J. Schakel.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapportages van zijn bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2009. Voor appellant verscheen zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is uitgevallen met psychische klachten. Hij ontvangt – met een korte onderbreking – sinds 9 mei 1994 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 7 april 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering ingetrokken met ingang van 1 juni 2006. Aan dit besluit ligt de opvatting ten grondslag dat appellant met zijn beperkingen in staat is om met gangbare arbeid een zodanig inkomen te verwerven dat zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%.
1.3. Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar was voor de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema aanleiding psychiatrische expertise in te winnen. De psychiater P.A.J. Middelweerd bracht rapport uit op 25 september 2006 en gaf daarbij zijn oordeel over de beperkingen van appellant in de rubrieken 1 (persoonlijke functioneren) en 2 (sociaal functioneren) van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Miedema heeft de door de verzekeringsarts opgestelde FML in de door Middelweerd voorgestelde zin aangepast. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard nadat de bezwaararbeidsdeskundige had vastgesteld dat met de aangepaste FML een aantal functies niet langer geschikt is voor appellant maar nog wel drie, en daarmee voor de schatting voldoende, functies resteren.
2.1. Nadat namens appellant beroep was ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 5 januari 2007 heeft het Uwv in uitspraken van de Raad over de maximering van de omvang van de maatman aanleiding gezien opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Bij besluit van 14 juni 2007 is het bezwaar van appellant gegrond verklaard en is de intrekking met ingang van 1 juni 2006 vervangen door een herziening van de WAO-uitkering met ingang van die datum naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 5 januari 2007 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 14 juni 2007 ongegrond. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen procesbelang heeft bij beoordeling van het eerste besluit. Aan het tweede besluit ligt naar het oordeel van de rechtbank geen onjuiste inschatting ten grondslag van de medische situatie van appellant en van zijn arbeidsmogelijkheden.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij met zijn psychische klachten niet tot het verrichten van arbeid in staat is. Hij heeft daarbij gewezen op de door Middelweerd benoemde luxerende factoren. Ten onrechte is bij de vaststelling van zijn beperkingen van betekenis geacht dat hij voor zijn klachten niet wordt behandeld. Appellant heeft verder gesteld dat het recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), wordt geschonden omdat hij niet in staat is een contra-expertise te bekostigen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Psychiater Middelweerd heeft in zijn rapportage appellant beschreven als een man met chronische (vanuit de kindertijd) stammende angstklachten, die in het verleden ook depressieve klachten heeft gehad. Luxerend voor de angstklachten is het verblijf onder mensen en op plaatsen die niet behoren tot het directe leefmilieu van appellant. Er is sprake van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis waardoor appellant een zodanig beperkt leven leidt dat zijn klachten stabiel zijn en op een voor hem acceptabel niveau. Appellant beschouwt zichzelf als uitbehandeld. Op verzoek van bezwaarverzekeringsarts Miedema heeft Middelweerd de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid, die naar zijn oordeel voortvloeien uit de door hem beschreven toestand van beperkte belastbaarheid, vastgelegd in het hem verstrekte formulier, dat de rubrieken 1 en 2 van de FML bevat.
4.2. In zijn rapportage van 4 december 2006 heeft Miedema zijn opvatting dat appellant weer geschikt geacht kan worden om arbeid te verrichten gestoeld op de vaststelling van Middelweerd dat van psychische decompensatie in de vorm van depressieve klachten geen sprake meer is en op het feit dat appellant voorafgaande aan de periode van decompensatie met zijn van jongs af aan bestaande angstklachten en vermijdingsgedrag in arbeid gefunctioneerd heeft. Uit de door Middelweerd genoemde GAF-score van 60 heeft Miedema afgeleid dat de angstklachten en het vermijdingsgedrag tot matige symptomen of matig-ernstige problemen in het sociale of beroepsmatige functioneren leiden en passen bij het gegeven dat appellant al jarenlang niet meer wordt behandeld en voor behandeling niet gemotiveerd is.
4.3. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat Miedema bij zijn inschatting van de belastbaarheid van appellant essentiële bevindingen van Middelweerd buiten beschouwing heeft gelaten en de beperkingen heeft onderschat. Middelweerd heeft de beperkte belastbaarheid van appellant verwoord in het hem verstrekte formulier en Miedema heeft deze beperkingen volledig overgenomen in de FML. Miedema heeft gemotiveerd waarom bij de onderhavige herbeoordeling wordt uitgegaan van een afname van de beperkingen in verhouding tot die zijn vastgesteld bij eerdere herbeoordelingen.
4.4. In de medische gegevens die appellant in hoger beroep heeft ingebracht, ziet de Raad evenmin aanknopingspunten om de FML onjuist te achten. In de brief van GGZ Friesland-Noord wordt melding gemaakt van een situatie van dreigende decompensatie bij een intake-gesprek op 11 februari 2008 en van een eenmalige automutilatie een jaar daarvoor. Uit deze informatie valt niet af te leiden dat Miedema en Middelweerd, die beiden appellant kort na de in geding zijnde datum van 1 juni 2006 hebben gezien, over het hoofd zouden hebben gezien dat zich opnieuw depressieve klachten ontwikkelden. De medisch adviseur Schakel is van oordeel dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft omdat werkhervatting buiten zijn eigen beperkte leefomgeving ten koste zal gaan van zijn gezondheid en dat in ieder geval een urenbeperking is aangewezen. Hij baseert dat oordeel op onderdelen van de rapportage van Middelweerd en stelt dat de psychiater, uitgaande van de diagnose die hij heeft gesteld, de beperkingen van appellant anders had moeten omschrijven. De Raad stelt vast dat Schakel appellant niet heeft onderzocht. Alleen al om die reden ziet de Raad geen aanleiding om zijn oordeel in de plaats te stellen van dat van Middelweerd. Miedema heeft uit de rapportage van Middelweerd kunnen afleiden dat de verhoogde kwetsbaarheid van appellant niet op voorhand aan hervatting van op zijn beperkingen afgestemde werkzaamheden in de weg staat. Schakel heeft in zijn rapportage geen aandacht besteed aan de GAF-score die niet zonder meer wijst op een indicatie voor een urenbeperking.
4.5. Uitgaande van de FML zijn de drie functies, waarop de schatting steunt, voor appellant geschikt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft genoegzaam toegelicht dat de belasting in die functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Dat betekent dat de Raad het oordeel van de rechtbank onderschrijft dat het besluit van 14 juni 2007 een voldoende medische en arbeidsdeskundige grondslag heeft.
4.6. De Raad verwerpt de stelling van appellant dat uit het feit dat hem de financiële middelen ontbreken om een psychiatrische contra-expertise in te brengen volgt dat van een eerlijk proces geen sprake is. Appellant heeft de financiële beletselen niet nader onderbouwd. De Raad wijst erop dat in beginsel ter onderbouwing van het standpunt dat de beperkingen zijn onderschat, volstaat dat een betrokkene met het overleggen van verklaringen uit de behandelend sector twijfel zaait aan het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts. Het inbrengen van een contra-expertise is geen vereiste. In een geval als dat van appellant, waarin aan behandelingen al jaren terug een einde is gekomen, kan een rapportage als die van Schakel ertoe leiden dat twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts ontstaat. Appellant is kennelijk in staat geweest de inzet van Schakel te bekostigen. Van de gestelde strijd met artikel 6 EVRM is geen sprake.
4.7. Het vorenstaande leidt ertoe dat de Raad de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigt.
5. Met betrekking tot de proceskosten stelt de Raad vast dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.M. Tason Avila.
EV