[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 februari 2008, 07/1999 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juli 2009
Namens appellante heeft mr. A. Boesjes, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere reacties van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige ingediend.
Bij brief van 28 mei 2008 is namens appellante gereageerd op het verweerschrift en de nadere reacties van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009, waar partijen niet zijn verschenen.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 20 juli 2006 is de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, met ingang van 21 september 2006 ingetrokken, op de grond dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
1.2. Bij besluit van 27 maart 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv, na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 juli 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, en het bestreden besluit vernietigd maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft daarbij bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft - kort gezegd - geoordeeld dat op grond van de beschikbare medische gegevens moet worden aangenomen dat bij appellante niet te geringe medische beperkingen zijn vastgesteld. Zij overwoog daartoe dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder met name de toegenomen psychische klachten, en dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij meer beperkingen heeft dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat door de bezwaararbeidsdeskundige eerst in beroep en vervolgens door de gemachtigde van het Uwv ter zitting alle signaleringen en verborgen beperkingen voldoende zijn toegelicht. Gelet op deze toelichtingen is de rechtbank voldoende overtuigd geraakt dat appellante voor deze functies geschikt is. Ten aanzien van de bijzondere belasting bij hand- en vingergebruik heeft de rechtbank er op gewezen dat appellante enkel op het onderdeel uitoefenen van knijp/grijpkracht beperkt is geacht en dat zij niet beperkt is geacht voor de overige bijzondere belastingen voor zover die in de functies voorkomen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het arbeidspatroon van appellante is aan te merken als excessieve deelname aan het arbeidsproces. Het Uwv heeft terecht de omvang van de maatgevende arbeid beperkt tot 50 uur per week in plaats van 60 uur per week.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald zich niet te kunnen verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Met name heeft appellante gesteld dat zij ten gevolge van haar medische klachten, met name psychische klachten, fybromyalgie, rug- en nekklachten en nikkelallergie, meer en verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 13 februari 2007. Voorts heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de urenomvang van de maatman ten onrechte is vastgesteld op 50 uur per week omdat haar arbeidsomvang 60 uur per week bedroeg. Tot slot heeft appellante gesteld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor haar niet geschikt zijn te achten omdat deze een belasting kennen die haar mogelijkheden te boven gaan.
4. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
4.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het besluit heeft de Raad in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht geen toereikende aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de rechtbank daarover voor onjuist te houden en hij onderschrijft de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt hier nog aan toe dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar medische situatie is verslechterd en dat zij om die reden meer beperkt moet worden geacht. De Raad wijst er daarbij op dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van derden, waaronder de informatie van appellantes huisarts, de behandelend neuroloog, reumatoloog, orthopeed, KNO-arts en de revalidatiearts, nadrukkelijk bij zijn beoordeling heeft betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat uit de door appellante overgelegde nadere medische gegevens niet is gebleken van ernstiger beperkingen dan waarvan bij de totstandkoming van de intrekkingsbeslissing is uitgegaan. Daarbij heeft hij van belang geacht dat uit de informatie van de behandelend sector blijkt dat bij appellante geen duidelijke afwijkingen zijn gevonden. In hetgeen appellante hiertegen, zonder enige nadere medische onderbouwing, heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden.
4.2. Met betrekking tot de door appellante aangevoerde grief terzake van de urenomvang van de maatman stelt de Raad vast dat de gemachtigde van appellante op de hoorzitting van 16 januari 2007 uitdrukkelijk heeft verklaard dat er met een maatman van 50 uur gerekend moet blijven worden. Deze uitlating kan de Raad niet anders begrijpen dan dat appellante akkoord is met de door het Uwv vastgestelde maatman van 50 uur per week zodat appellante deze grief niet alsnog aan de orde stellen. De Raad laat deze grief derhalve buiten bespreking.
4.3. Voorts onderschrijft de Raad de beoordeling van de rechtbank van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Mede gelet op de belastende aspecten van de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd is terecht door het Uwv aangenomen dat deze functies in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellante te liggen. De Raad kan zich vinden in de nadere verduidelijking gegeven door de bezwaararbeidsdeskundige C.W.M. Limbeek in diens rapport van 22 juni 2008, welke in lijn ligt met de in eerste aanleg gegeven nadere onderbouwing van de evenbedoelde medische geschiktheid.
4.4. Hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.