de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 augustus 2007, 06/4634 (hierna: de aangevallen uitspraak),
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 31 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant stelde hoger beroep in en legde twee maal een arbeidskundige rapportage over.
Betrokkene voerde verweer.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 19 juni 2009, waar namens appellant verscheen mr. J. van den Elsaker en betrokkene zich liet bijstaan door mr. E.W.M. Lagereij-Aalbers.
1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 22 augustus 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft appellant de verlaging van betrokkenes WAO-uitkering per 25 juni 2006 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
2. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 22 augustus 2006 en droeg het Uwv op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. Daarbij verwierp de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud de door betrokkene aangevoerde grond dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) haar belastbaarheid overschat. De rechtbank was echter van oordeel dat de geschiktheid van de functie van meteropnemer onvoldoende duidelijk is zodat onvoldoende functies resteren om de schatting te dragen.
3. In hoger beroep keert appellant zich tegen die laatste overweging. De in hoger beroep ingebrachte arbeidskundige rapporten onderbouwen (nader) de geschiktheid van de functie meteropnemer en de overige als geschikt aan betrokkene voorgehouden functies. Verder betoogt appellant dat, anders dan de rechtbank overweegt, ook als de functie meteropnemer afvalt, er voldoende (namelijk drie) functies resteren voor de onderbouwing van het besluit.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Nu betrokkene niet tegen de aangevallen uitspraak is opgekomen, moet de Raad daarmee uitgaan van de juistheid van de FML, want partijen zijn gebonden aan de onvoorwaardelijke en uitdrukkelijke verwerping van beroepsgronden door de bestuursrechter (ABRvS 6-8-2003, LJN AI0801; CRvB 12-11-2003, LJN AN9374) als zij daartegen niet (tijdig) opkomen.
4.3. Volgens de FML ondervindt betrokkene door gevoelsstoornissen en enigszins verminderde kracht beperkingen in het hand- en vingergebruik. Zij is niet of nauwelijks in staat tot fijn-motorische of repetitieve hand/vingerbewegingen. Het bedienen van een toetsenbord en een muis hanteren gaat traag en betrokkene maakt daarbij veel fouten. Zo nodig kan zij gedurende ongeveer vier uren een toetsenbord bedienen en een muis hanteren, maar daarbij treedt volgens de toelichting van de verzekeringsarts een aanmerkelijk verminderde productie op.
4.4. Aan de hand van de FML selecteerde de arbeidsdeskundige een aantal voor betrokkene geschikte functies. Naast de meteropnemer zijn dat de winkelverkoper, parkeercontroleur en museumsuppoost.
4.5.1. Volgens de beschrijving in het resultaat functiebeoordeling maakt de meteropnemer gebruik van een hand-held terminal, een zaklantaarn en een GSM. De daarmee samenhangende belasting was voor de rechtbank reden voor de volgende overwegingen:
“De rechtbank is van oordeel dat uit deze functieomschrijving onvoldoende duidelijk is op welke wijze eiseres de handterminal (..) dient te bedienen. Ook ter zitting heeft verweerder hieromtrent onvoldoende duidelijkheid kunnen verschaffen. In tegenstelling tot de functie van parkeercontroleur is bij de functieomschrijving van meteropnemer geen functiebeoordeling opgenomen omtrent de verschillende grepen waarmee eiseres haar werkzaamheden zal moeten verrichten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onduidelijk is of eiseres, gelet op haar beperkingen ten aanzien van fijn motorische handelingen, accuraat de werkzaamheden kan verrichten. Deze functie kan daarom niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd.”
4.5.2. Het arbeidskundig rapport van 24 augustus 2007 bevat de volgende reactie daarop:
“In de functie van meteropnemer zijn twee handgrepen beschreven; de bolgreep (..) en de cilindergreep (..). Genoemd is bij de cilindergreep ook het vasthouden van een portable PC (= handterminal). Hierbij is deze greep zeer ruim geïnterpreteerd omdat de handterminal eerder “in de hand ligt”. (..) Verder is cliënte niet beperkt voor de verschillende handgrepen volgens de FML (..). Fijn motorische bewegingen/handelingen zijn bijvoorbeeld handelingen als graveren, een draad in een naald steken e.d. De meteropnemer dient op een handterminal codes in te toetsen. Dit is zonder kracht, tastzin is hierbij niet van belang, er is geen sprake van een noodzakelijke snelheid/hoog handelingstempo, het is slechts kortdurend per keer en er is sprake van grof motorisch werk.”
4.5.3. Deze toelichting overtuigt de Raad niet dat de belasting in de functie overeenstemt met betrokkenes belastbaarheid, te meer, omdat de functie ook het gebruik van een GSM vereist. Waar appellant bij herhaling geen overtuigende toelichting op de geschiktheid van deze functie kon geven, houdt de Raad het er voor dat deze functie niet geschikt is en niet (meer) aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd.
4.6. Op zich voert appellant terecht aan dat daarmee, anders dan de rechtbank overweegt, nog niet is gegeven dat er onvoldoende functies resteren die de schatting dragen, want er zijn nog drie functies geduid.
4.7. De geschiktheid van de functies winkelverkoper en parkeercontroleur heeft appellant in hoger beroep voldoende toegelicht.
4.8. Dat is echter anders voor de functie suppoost. Bij het inrichten van tentoonstellingen verricht de suppoost hand- en spandiensten. Betrokkene stelt dat die functie niet geschikt is vanwege het vergrote gevaar dat zij voorwerpen door de krachtsvermindering in en gevoelloosheid van haar handen laat vallen. De arbeidsdeskundige betwist dat met het betoog dat het valrisico niet groter is dan dat betrokkene in de privé situatie iets uit haar handen laat vallen. Die toelichting schiet tekort, want gaat volledig voorbij aan het (mogelijke) afbreukrisico. Het bestreden besluit mist daarom een voldoende draagkrachtige motivering. Dat is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De Raad zal de aangevallen uitspraak op verbeterde gronden bevestigen, met dien verstande dat appellant een nieuwe beslissing moet nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak van de Raad.
6. De Raad ziet reden voor een proceskostenveroordeling. Appellant dient de kosten van betrokkene in hoger beroep te vergoeden. Deze kosten begroot de Raad wegens de aan betrokkene verleende rechtsbijstand op € 644,-.
7. Van appellant dient griffierecht te worden geheven.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten tot € 644,-;
Bepaalt dat van het Uwv een griffierecht tot een bedrag van € 447,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door als R.C. Stam voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.