op de hoger beroepen van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2007, 07/718 WAO (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 07/720 TW (hierna: aangevallen uitspraak 2),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juli 2009
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. A. Caddeo, advocaat te Amsterdam.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
1.1. De Raad overweegt allereerst dat de gemachtigde van appellante op de ochtend van de zitting telefonisch heeft verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting. De Raad heeft daartoe echter geen aanleiding gezien en het verzoek om uitstel afgewezen.
1.2. Bij besluit van 10 oktober 2005 is de aan appellante toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, per 7 december 2005 ingetrokken vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
1.3. Bij besluit van 14 oktober 2005 is de aan appellante toegekende toeslag ingevolge de Toeslagenwet per 7 december 2005 ingetrokken.
2. Het door appellante tegen deze besluiten gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 maart 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij uitspraak van 15 november 2006 het beroep tegen het besluit op bezwaar van 22 maart 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat het Uwv opnieuw op het bezwaar moet beslissen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe is – samengevat en voor zover voor de beoordeling van dit hoger beroep van belang – het volgende overwogen.
Het besluit op bezwaar is op een deugdelijke medische grondslag gebaseerd. Voor de arbeidskundige grondslag geldt dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn. Het besluit op bezwaar rust daarom niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
4.1. Bij besluit van 26 februari 2007 is het bezwaar tegen het besluit van 10 oktober 2005 opnieuw ongegrond verklaard.
4.2. Bij besluit van 27 februari 2007 is het bezwaar tegen het besluit van 14 oktober 2005 opnieuw ongegrond verklaard.
5.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 1 het beroep tegen het besluit op bezwaar van 26 februari 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang – het volgende overwogen.
In de uitspraak van 15 november 2006 is uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat het besluit op bezwaar van 22 maart 2006 op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep aangetekend, waardoor deze uitspraak rechtens bindend is. De beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen de medische beoordeling kunnen dan ook niet slagen. De arbeidskundige grondslag is voldoende onderbouwd. Het Uwv heeft van het opnieuw houden van een hoorzitting mogen afzien, nu geen sprake is van nieuwe voor de beoordeling relevante feiten en omstandigheden.
5.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 2 het beroep tegen het besluit op bezwaar van 27 februari 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat – het volgende overwogen.
Aanspraak of recht op een loondervingsuitkering is een voorwaarde voor het recht op toeslag. Bij de aangevallen uitspraak is geoordeeld dat terecht is overgegaan tot intrekking van de WAO-uitkering. Mitsdien wordt niet meer voldaan aan de voorwaarden om voor een toeslag in aanmerking te komen. De toeslag is dan ook terecht ingetrokken.
6. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de medische beoordeling niet meer ter discussie staat. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij opnieuw gehoord had moeten worden over haar bezwaar, omdat tijdens die hoorzitting de medische beoordeling aan de orde had moeten komen. Volgens appellante had de rechtbank niet mogen oordelen dat een hoorzitting geen zin zou hebben.
7. De Raad overweegt als volgt.
8. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De rechtbank heeft met juistheid onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad overwogen dat de medische grondslag vaststaat en dat terecht is afgezien van het horen in bezwaar.
9. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
10. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2009.