[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 september 2006, 06/673 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 juli 2009
Namens appellant heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon adviesgroep B.V. te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend vergezeld van een rapportage van zijn bezwaarverzekeringsarts.
De gemachtigde van appellant heeft bij brief van 29 juni 2007 een rapportage ingezonden van de neuroloog J.U.R. Niewold van 7 mei 2007. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarop gereageerd met een rapportage van 17 juli 2007. Partijen hebben hun standpunten vervolgens in verschillende aan de Raad gezonden brieven en onder overlegging van diverse stukken nader toegelicht.
Bij brieven van 19 september 2008 respectievelijk 7 maart 2008 heeft het Uwv de uitspraak ingezonden van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 september 2008 en de rapportage van de neuroloog J.B.M. ten Holter, die in het kader van die procedure door de rechtbank was verzocht als deskundige appellant te onderzoeken en van verslag te dienen.
He onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2009. Voor appellant verscheen zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
Met een schorsing van het onderzoek is het Uwv de gelegenheid geboden een nadere arbeidskundige rapportage in te zenden. Bij brief van 27 april 2009 heeft het Uwv een rapportage ingezonden van zijn bezwaararbeidsdeskundige van 13 maart 2009. Een toelichting van het standpunt van appellant is verstrekt met verschillende brieven van zijn gemachtigde. Daarbij is in het geding gebracht een brief van Ten Holter van 9 maart 2009.
De behandeling van het geding ter zitting is voortgezet op 19 juni 2009. Opnieuw zijn Beukema en mr. Blind verschenen.
1.1. Appellant is op 10 maart 1998 uitgevallen met nekklachten na een verkeersongeval. Met ingang van 9 maart 1999 heeft het Uwv hem een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De mate van arbeidsongeschiktheid werd nadien verschillende malen herzien en bedroeg 25 tot 35% ten tijde van de herbeoordeling van appellant in 2005.
1.2. Bij besluit van 29 augustus 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 25 oktober 2005 ingetrokken. Aan dit besluit lag de opvatting ten grondslag van de verzekeringsarts N. Klein dat sprake was van een lichte verbetering van de mogelijkheden van appellant sinds de beoordeling in 2004. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) werden beperkingen in verband met een lichte concentratievermindering, behoefte aan een arbeidssituatie zonder veel storingen, veelvuldige deadlines en productiepieken en zonder hoog handelingstempo vastgelegd. Verder nam de verzekeringsarts beperkingen aan voor trillingsbelasting van de nek, frequent reiken, buigen, tillen en dragen, kort-repetitieve handelingen, frequente hoofdbewegingen en langdurig gebogen werken. De arbeidsdeskundige selecteerde functies en berekende een verlies aan verdienvermogen van minder dan 15%.
1.3. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 augustus 2005 ongegrond verklaard bij besluit van 3 februari 2006 (bestreden besluit), nadat de bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter had gerapporteerd dat er ‘strikt genomen’ geen indicatie aanwezig was voor de vaststelling van beperkingen omdat er bij appellant geen sprake is van ziekte, gebrek of stoornissen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich bij de herbeoordeling in bezwaar op het standpunt mocht stellen dat van ziekte of gebrek niet langer sprake was. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen medische gegevens waaruit volgt dat appellant beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt in staat geacht arbeid te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gekeerd tegen de opvatting dat zijn klachten niet het gevolg zijn van ziekte of gebrek. Hij heeft daarbij gewezen op de door hem ingebrachte rapportage van de neuroloog Niewold, die appellant heeft onderzocht en beperkingen beschrijft in verband met pijnklachten en een verminderd concentratievermogen en geheugen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.1. De Raad heeft kennis genomen van de rapportage van neuroloog Ten Holter, uitgebracht op verzoek van de rechtbank in een procedure waarin een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage in 2004 ter discussie stond. Ten Holter heeft op vragen van de rechtbank geantwoord dat bij appellant sprake is van een postwhiplash syndroom dat naar algemeen aanvaard wetenschappelijk inzicht leidt tot enige uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen voor het verrichten van arbeid. Hij acht appellant geschikt voor werk zonder veelvuldige deadlines en onderbrekingen, zonder hoog handelingstempo, leidinggevende aspecten en zonder frequent reiken en buigen. Verder ziet hij aanleiding voor een urenbeperking tot ongeveer zes uur per dag.
4.1.2. De Raad heeft ook ervan kennis van genomen dat het Uwv – na ontvangst van de rapportage van Ten Holter en een reactie van Ten Holter op een rapportage van De Kanter – met ingang van 22 augustus 2004 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft vastgesteld op 55 tot 65% en dat appellant zijn beroep, dat mede gericht geacht werd tegen het besluit waarbij dat werd bepaald, heeft ingetrokken. Daarmee is komen vast te staan dat het bestreden besluit de intrekking behelst van een WAO-uitkering die tot 25 oktober 2005 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
4.1.3. Het Uwv heeft in de onderhavige procedure het standpunt gehandhaafd dat er geen recht op WAO-uitkering meer bestaat omdat de beperkingen die appellant ondervindt niet het gevolg zijn van ziekte of gebrek.
4.2.1. De Raad stelt vast dat bij de toekenning van de WAO-uitkering in 1999 en bij de vele nadien gevolgde onderzoeken door (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv steeds als uitgangspunt is genomen dat de nekklachten van appellant en zijn klachten van verminderde concentratie en geheugen het gevolg zijn van het hem overkomen verkeersongeval en dat sprake is van beperkingen tengevolge van ziekte of gebrek. Er is vanaf 1999 een in medisch opzicht ongewijzigde situatie. Ten Holter heeft gemotiveerd gesteld dat appellant leidt aan een postwhiplash syndroom en ten gevolge van ziekte of gebrek beperkingen ondervindt en daarmee de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen bij eerdere beoordelingen en die van verzekeringsarts Klein bij het onderzoek in 2005 in grote lijnen bevestigd.
4.2.2. De Kanter staat alleen met zijn oordeel dat de beperkingen van appellant, met wie ook naar zijn oordeel wel degelijk ‘iets aan de hand is’, niet gerelateerd zijn aan ziekte of gebrek. Voor zijn ten opzichte van eerdere beoordelingen gewijzigde standpunt ontbreekt de vereiste zeer overtuigende onderbouwing. Zijn opvatting vindt bovendien geen enkele steun in de beschikbare neurologische rapportages.
4.3. Dat betekent dat het bestreden besluit voor zover het is gebaseerd op het op het ontbreken van ziekte of gebrek geen stand kan houden.
4.4.1. Ter zitting van de Raad van 30 januari 2009 heeft de gemachtigde van het Uwv bevestigd dat de door verzekeringsarts Klein opgestelde FML door De Kanter niet is gewijzigd en dus nog steeds het bestreden besluit draagt.
4.4.2. Het Uwv heeft na die zitting een rapportage ingezonden van zijn bezwaararbeidsdeskundige van 13 maart 2009. Door de bezwaararbeidsdeskundige is vastgesteld dat uitgaande van de door Klein opgestelde FML een aantal van de geselecteerde functies komt te vervallen, omdat de belasting in die functies de belastbaarheid overschrijdt dan wel omdat sprake is van functie- en opleidingseisen waaraan appellant niet voldoet. In zijn brief van 27 april 2009 heeft het Uwv neergelegd dat er onvoldoende functies resteren om de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15% met ingang van 25 oktober 2005 te handhaven.
4.5. Dat betekent dat het bestreden besluit ook geen stand kan houden voor zover het berust op het oordeel dat appellant met voor hem geschikte functies in theorie een inkomen kan verwerven dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid doet dalen beneden 15%.
4.6.1. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens het ontbreken van een voldoende arbeidsdeskundige grondslag. Omdat aan het besluit van 29 augustus 2005 hetzelfde gebrek kleeft, ziet de Raad aanleiding zelf te voorzien en het besluit van 29 augustus 2005 te herroepen.
4.6.2. Dat betekent dat appellant op 25 oktober 2005 ongewijzigd aanspraak heeft op een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
4.6.3. De Raad laat in het midden of de door verzekeringsarts Klein opgestelde FML een juist beeld geeft van de beperkingen van appellant op 25 oktober 2005. Als het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op een latere datum opnieuw beoordeelt, zal door zijn verzekeringsarts aandacht moeten worden besteed aan de rapportages die Ten Holter uitbracht aan de rechtbank en aan de brief die hij op 9 maart 2009 aan de gemachtigde van appellant zond.
5. Met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht veroordeelt de Raad het Uwv in de proceskosten van appellant. De kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg stelt de Raad op € 644,- en de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep op € 805,-. Voor vergoeding door het Uwv komen verder in aanmerking de kosten van de in hoger beroep ingebrachte en na 18 april 2007 opgestelde rapportages van Niewold van € 750,- en € 150,- en € 89,25. De kostenveroordeling beloopt een totaalbedrag van € 2.438,25. De kosten van voor 18 april 2007 door appellant geraadpleegde deskundigen zijn door de rechtbank verwerkt in de proceskostenvergoeding bij de uitspraak van 11 september 2008.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het besluit van 29 augustus 2005;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.438,25;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.
(get.) J.M. Tason Avila
EV