ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4394
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 augustus 2007, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv werd behandeld. Appellante had haar werkzaamheden als inpakster gestaakt vanwege psychische klachten en ontving vanaf 3 juli 2002 een WAO-uitkering. Deze uitkering werd echter per 7 december 2005 ingetrokken door het Uwv, omdat men van mening was dat appellante weer in staat was om met haar mogelijkheden en beperkingen een inkomen te verwerven, wat leidde tot een afname van haar arbeidsongeschiktheid tot minder dan 15%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het besluit van het Uwv, wat inhoudt dat de intrekking van de uitkering in stand bleef.
In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische beoordeling van het Uwv onderschreven en geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. De Raad concludeert dat de Functionele Mogelijkhedenlijst voldoende rekening houdt met de klachten van appellante, en dat de bezwaararbeidsdeskundige in hoger beroep heeft vastgesteld dat er geen relevant verlies aan verdiencapaciteit was op de datum van intrekking van de uitkering.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze door appellante is aangevochten, en acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 31 juli 2009.