ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4394

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5504 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 augustus 2007, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv werd behandeld. Appellante had haar werkzaamheden als inpakster gestaakt vanwege psychische klachten en ontving vanaf 3 juli 2002 een WAO-uitkering. Deze uitkering werd echter per 7 december 2005 ingetrokken door het Uwv, omdat men van mening was dat appellante weer in staat was om met haar mogelijkheden en beperkingen een inkomen te verwerven, wat leidde tot een afname van haar arbeidsongeschiktheid tot minder dan 15%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het besluit van het Uwv, wat inhoudt dat de intrekking van de uitkering in stand bleef.

In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische beoordeling van het Uwv onderschreven en geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. De Raad concludeert dat de Functionele Mogelijkhedenlijst voldoende rekening houdt met de klachten van appellante, en dat de bezwaararbeidsdeskundige in hoger beroep heeft vastgesteld dat er geen relevant verlies aan verdiencapaciteit was op de datum van intrekking van de uitkering.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze door appellante is aangevochten, en acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 31 juli 2009.

Uitspraak

07/5504 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 augustus 2007, 06/7092 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. de Vink, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar voornoemde raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante heeft haar werkzaamheden als inpakster wegens vooral psychische klachten op 4 juli 2001 gestaakt. Het Uwv heeft haar met ingang van 3 juli 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft het Uwv deze uitkering per 7 december 2005 ingetrokken. Bij besluit van 14 juli 2006 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 14 juli 2006 gegrond verklaard, het besluit vernietigd, maar tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven, met daarbij bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit, maar meent dat het besluit pas in de beroepsfase van een deugdelijke motivering is voorzien.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het genoemde besluit in stand te laten.
4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Namens appellante is in wezen hetgeen eerder in bezwaar en beroep is aangevoerd herhaald. Appellant meent dat haar psychische beperkingen zijn onderschat en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar diabetes. De Raad ziet deze gronden geen doel treffen. In de Functionele Mogelijkhedenlijst is met haar klachten voldoende rekening gehouden, gelet op de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Daaruit blijkt ook dat de beschikbare informatie van vooral PsyQ voldoende bij de beoordeling is betrokken.
4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag stelt de Raad vast dat de bezwaararbeidsdeskundige, reagerend op vragen van de Raad, in hoger beroep alsnog tot de conclusie is gekomen dat één van de vier geduide functies moet komen te vervallen. Met de bezwaararbeidsdeskundige meent de Raad dat appellant in staat moet worden geacht de drie overige functies uit te oefenen, zodat van een relevant verlies aan verdiencapaciteit op 7 december 2005 geen sprake was.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover deze door appellante is aangevochten.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter, en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.
(get.) R.C. Stam
(get.) J.M. Tason Avila
EV