ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4289
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning uitkering ingevolge de Ziektewet en beoordeling van benadelingshandeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 april 2008. Appellant, die sinds 1 mei 2003 in dienst was van Chep Benelux Nederland B.V., werd op 28 maart 2006 wegens ziekte ongeschikt voor zijn werk. Op 5 maart 2007 werd in een vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2007 zou eindigen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter om appellant een uitkering op basis van de Ziektewet toe te kennen, omdat hij een benadelingshandeling zou hebben gepleegd. Dit besluit werd door het Uwv op 21 september 2007 bevestigd, waarbij werd gesteld dat appellant geen recht had op een uitkering omdat hij zich niet tijdig beter had gemeld en er geen grond was voor verminderde verwijtbaarheid.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij zich in september 2006 beter had gemeld en dat hij na de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst opnieuw ziek werd. De Raad oordeelde dat de bereidverklaring tot werken, zoals vervat in de brief van 28 september 2006, niet kon worden opgevat als een hersteldmelding. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd, omdat hij zijn recht op loon had prijsgegeven op het moment dat de arbeidsongeschiktheid reeds was ingetreden. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en duidelijke communicatie over arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor het recht op uitkeringen. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich ten tijde van de vaststellingsovereenkomst beter had gemeld, en dat er geen grond was voor een verminderde verwijtbaarheid.