ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4259
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van de vaststelling van de ouderbijdrage in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 na verkoop van melkquotum
In deze zaak gaat het om de herziening van de vaststelling van de ouderbijdrage voor studiefinanciering, naar aanleiding van de verkoop van een melkquotum door betrokkene 1. Betrokkene 1, die werkzaam is als assistent filiaalchef en daarnaast een kleinschalig melkveebedrijf exploiteert, heeft in 2003 zijn gehele melkquotum verkocht. Dit leidde tot een aanzienlijke winst in dat jaar, maar ook tot een daling van het inkomen in 2004. De hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-groep) heeft aanvankelijk ingestemd met een verzoek van betrokkene 1 om het inkomen van 2004 in plaats van 2003 te gebruiken voor de berekening van de ouderbijdrage. Later heeft de IB-groep deze beslissing herzien, wat leidde tot een geschil.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verkoop van het melkquotum in fiscale zin moet worden gekwalificeerd als een gedeeltelijke staking van de onderneming, wat betekent dat de hoge winst in 2003 en de daling in 2004 niet als normale inkomensschommelingen kunnen worden beschouwd. De Raad concludeert dat de IB-groep haar besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank had eerder het besluit van de IB-groep vernietigd en de Raad bevestigt deze uitspraak, met de opdracht aan de IB-groep om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen van de Raad.
De Raad veroordeelt de IB-groep in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 322,- en legt een griffierecht van € 433,- op. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden.