[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 augustus 2007, 07/115 (hierna: aangevallen uitspraak)
Agis Zorgverzekeringen N.V., als rechtsopvolgster van Onderlinge Waarborgmaatschappij Agis Zorgverzekeringen U.A., gevestigd te Amersfoort, (hierna: Agis)
Datum uitspraak: 15 juli 2009
Namens appellante heeft haar bewindvoerder R.L. Heijdenrijk, hoger beroep ingesteld.
Agis heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2009. Namens appellante is Heijdenrijk verschenen. Agis heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Wood, werkzaam bij Agis.
1.1. Appellante verblijft in een AWBZ-instelling.
1.2. Bij brief van 1 juni 2006 is namens appellante aan Agis verzocht de eigen bijdrage te herberekenen, omdat zij minder inkomsten te besteden heeft dan de inrichtingsnorm voor een alleenstaande van in totaal € 318,46, zijnde € 267,46 plus € 51,--.
1.3. Bij besluit van 18 september 2006 heeft Agis het verzoek om herberekening afgewezen. Daarbij is overwogen dat dit alleen mogelijk is als blijkt dat appellante na betaling van de eigen bijdrage maandelijks minder overhoudt dan het zak- en kleedgeldbedrag, dat is vastgesteld op € 267,46 per maand. Appellante houdt echter € 276,27 per maand over.
1.4. Bij besluit van 1 december 2006 heeft drs. E. van der Veen namens Agis het bezwaar tegen het besluit van 18 september 2006 ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB), waarin de norm met € 51,-- wordt verhoogd, niet van toepassing is bij de bepaling van de eigen bijdrage conform het Bijdragebesluit zorg (hierna: Bbz).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft uit het feit dat in het Bbz slechts verwezen wordt naar het eerste lid van artikel 23 van de WWB afgeleid dat de wetgever niet heeft beoogd ook het tweede lid van artikel 23 van de WWB van toepassing te verklaren bij het vaststellen van de inkomensafhankelijke bijdrage in het kader van de AWBZ.
2.2. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellante gewenste compensatie van € 51,--, zoals opgenomen in artikel 23, tweede lid, van de WWB, niet nodig is, nu uit artikel 6, eerste lid, onderdeel b, sub 2, van het Bbz blijkt dat bij de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen in het kader van de AWBZ al rekening wordt gehouden met het gegeven dat de betaalde premie voor een ziektekostenverzekering geheel door de verzekerde moet worden betaald.
2.3. Ten slotte heeft de rechtbank geconstateerd dat in de zich in het dossier bevindende berekeningen van de eigen bijdrage een realistisch bedrag is opgenomen als premie voor de ziektekostenverzekering. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat de berekening voor de eigen bijdrage op juiste wijze heeft plaatsgevonden.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is onder meer aangegeven dat het consequent zou zijn indien ook bij de berekening van de eigen bijdrage conform artikel 10 van het Bbz rekening zou worden gehouden met premies voor ziektekostenverzekeringen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad constateert allereerst - ambtshalve - dat uit de in hoger beroep desgevraagd door Agis overgelegde stukken blijkt dat drs. E. van der Veen op 1 december 2006 niet (meer) bevoegd was besluiten te nemen namens Agis. Per die datum is genoemde bevoegdheid overgedragen aan R.A. Adolfsen. Aangezien de rechtbank dit niet heeft onderkend dient de aangevallen uitspraak om die reden te worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het besluit van 1 december 2006 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met de wet vernietigen.
4.2. Uit een op 27 mei 2008 bij de Raad ingekomen brief van R.A. Adolfsen leidt de Raad af dat hij het besluit van 1 december 2006 alsnog voor zijn rekening heeft genomen. Daarvan uitgaande zal de Raad mede met het oog op een finale beslechting van de geschillen bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten.
4.3. De Raad onderschrijft het inhoudelijke oordeel van de rechtbank en maakt haar overwegingen tot de zijne.
4.4. De Raad voegt hier, naar aanleiding van het hoger beroep, nog aan toe dat de regelgever er blijkens de toelichting op het Aanpassingsbesluit Zorgverzekeringswet van 15 december 2005 (Stb. 2005, 690) naar aanleiding van de invoering van de Zorgverzekeringswet welbewust voor heeft gekozen heeft om in het Bbz niet te verwijzen naar artikel 23, tweede lid, van de WWB.
4.5. Voorts overweegt de Raad dat ook bij de berekening van de eigen bijdrage conform artikel 10 van het Bbz rekening wordt gehouden met af te dragen ziektekostenpremies. Gelet op artikel 9 van het Bbz worden immers, indien artikel 10, eerste lid, van het Bbz van toepassing is, de bedragen in verband met de in het lopende kalenderjaar te betalen premies voor een ziektekostenverzekering in mindering gebracht [op het bijdrageplichtig inkomen].
4.6. Ten slotte merkt de Raad naar aanleiding van de ter zitting namens appellante opgeworpen stelling dat zij van de € 276,27 die zij maandelijks overhoudt nog de premies voor de ziektekostenverzekering moet betalen nog het volgende op. Gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid en artikel 6, eerste lid, onder b, sub 2, van het Bbz worden voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen de premies voor de ziektekostenverzekering reeds vrijgelaten. Indien de voor appellante geldende vrij te laten norm daarnaast zou worden opgehoogd met het bedrag van artikel 23, tweede lid van de WWB, zou dit erin resulteren dat zij tweemaal gecompenseerd wordt voor de lasten van de ziektekostenverzekering.
4.7. Hieruit vloeit voort dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 1 december 2006;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Bepaalt dat Agis het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.N.A. Bootsma en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009.