ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3928

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-320 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medische beoordelingen door het Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. Appellant, die sinds 1 augustus 2003 arbeidsongeschikt was door nekklachten na een auto-ongeluk, had aanvankelijk een WAO-uitkering gekregen, maar deze werd per 12 december 2005 ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeken van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de medische informatie die was verzameld, adequaat was voor de beoordeling van de belastbaarheid van appellant.

Appellant stelde in hoger beroep dat de (bezwaar)verzekeringsartsen niet voldoende rekening hadden gehouden met de medische standpunten van zijn behandelend artsen en dat er een deskundige ingeschakeld had moeten worden. De Raad overweegt dat de (bezwaar)verzekeringsartsen de beoordeling van de belastbaarheid van appellant hebben uitgevoerd volgens de geldende medische standaarden en dat de medische passendheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, voldoende was toegelicht. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om het onderzoek te heropenen of om een deskundige in te schakelen, aangezien de medische informatie die beschikbaar was, voldoende was voor de beoordeling.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De beslissing van de rechtbank om de intrekking van de WAO-uitkering te handhaven, wordt daarmee bevestigd. De uitspraak is gedaan op 23 juli 2009.

Uitspraak

08/320 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 4 december 2007, 06/600 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.E.C. Camps, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 28 maart 2008 zijn de gronden van het hoger beroep aangevoerd en is het medisch dossier van appellant ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een reactie van 13 mei 2008 van bezwaarverzekeringsarts H.A.J. Reker.
Bij brief van 19 mei 2009 is namens appellant verzocht om aanhouding van de zaak en is een rapport van drs. J. Fekkes, klinisch psycholoog bij Brain Dynamics te Hengelo ingediend. Tevens is verzocht om benoeming van een deskundige.
Van het Uwv is een nader rapport van 29 mei 2009 van bezwaarverzekeringsarts
M. Achterberg ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Camps, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.H. Harbers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 1 augustus 2003 voor zijn werk als financieel administratief medewerker bij de [naam werkgever] in een dienstverband van 36 uur per week, uitgevallen wegens nekklachten na een auto ongeval. Na het bereiken van het einde van de wettelijke wachttijd voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is appellant ingaande 30 juli 2004 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Bij besluit van 11 oktober 2005 is de WAO-uitkering ingaande 12 december 2005 ingetrokken, omdat niet langer sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Bij besluit op bezwaar van 30 maart 2006 zijn de bezwaren van appellant gegrond verklaard en is de intrekkingsdatum van de uitkering alsnog bepaald op 25 april 2006.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 30 maart 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij het medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig acht. Naast het dossier- en spreekuuronderzoek is informatie bij de huisarts ingewonnen en is de medische informatie afkomstig van de behandelend sector in de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft zich ook kunnen verenigen met de door de (bezwaar)verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen, zoals verwoord in de functionele mogelijkheden lijst (FML). Voor de door appellant bepleite medische urenbeperking zag de rechtbank in de medische gegevens geen objectieve grond. Zo oordeelde de rechtbank de door Arboned op 12 maart 2004 opgestelde medische beperkingen niet medisch onderbouwd dan wel geobjectiveerd, en ten aanzien van de uitkomsten van de Functionele Capaciteits Evaluatie (FCE)-test van 8 augustus 2006 van Assist oordeelde de rechtbank, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad, dat deze beïnvloedbaar zijn door de onderzochte. De informatie afkomstig van de behandelend artsen ziet niet op de datum in geding en daaruit blijkt ook niet van meer of verdergaande beperkingen, aldus de rechtbank.
2.3. Op grond van de rapporten van 20 februari 2006 en 12 december 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige was de rechtbank van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies alle voldoende waren toegelicht, zowel wat betreft de signaleringen als de totaalbelasting.
3.1. Namens appellant is in hoger beroep gesteld dat, gelet op de van de behandelend sector afwijkende medische standpunten van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv, (verdere) raadpleging van die sector was aangewezen. Appellant lijdt aan een posttraumatisch whiplash trauma. Dat daaruit functionele beperkingen voortvloeien blijkt uit diverse proefschriften en door middel van een zogenoemd neurofeedback onderzoek zijn deze beperkingen te objectiveren. Uit het dossier blijkt niet dat aan de hand van het Medisch Arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC) is beoordeeld. Nu het FCE-duurbelastbaarheidsonderzoek is begeleid door een arts hadden de resultaten daarvan wel moeten worden meegenomen in de beoordeling. Appellant heeft last van gehoorstoornissen, concentratiestoornissen en duizeligheden. Zijn eigen werk als boekhouder houdt hij slechts voor 50% vol. Op diverse punten is de FML onvolledig. Het Protocol Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen is door de verzekeringsartsen niet gevolgd. Appellant beschikt niet over duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Ten slotte heeft appellant algemene kritiek geuit op de inzichtelijkheid van de schatting aan de hand van het Claimbeooordelings- en Borgingssysteem (CBBS) onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad en van de rechtbank Almelo, welke laatste grief namens appellant ter zitting niet langer is gehandhaafd.
3.2. Het Uwv heeft bij het verweerschrift en onder verwijzing naar de reacties van 13 mei 2008 en 29 mei 2009 van zijn bezwaarverzekeringsartsen gemotiveerd op de stellingen van appellant gereageerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Vooraleerst overweegt de Raad dat hij geen aanleiding ziet het onderzoek in deze zaak te heropenen met het oog op de uitkomst van het mogelijkerwijs door de Almelose rechtbank te bevelen deskundigenbericht in een civiele procedure betreffende het in 1.1 vermelde ongeval. Namens appellant is gesteld dat een neuroloog en een neuro-psycholoog, en mogelijk een psychiater appellant zouden moeten onderzoeken ten einde zijn letsel te objectiveren. Reeds omdat appellant op 8 maart 2007 een tweede auto- ongeval heeft meegemaakt welke de klachten heeft doen verergeren, ziet de Raad niet in dat de uitkomst van het voorgestelde onderzoek bepalend kan zijn voor de vaststelling van de medische beperkingen in het kader van de WAO per de datum in geding.
4.2. Ook ziet de Raad geen aanleiding zich te laten voorlichten door de in rubriek I van deze uitspraak genoemde klinisch psycholoog Fekkes omtrent de mogelijkheden de medische beperkingen van whiplashpatiënten middels MRI, CT-scan dan wel een zogenoemde quantitatieve electro-encephalogram (QEEG) te objectiveren. Daartoe overweegt de Raad (nogmaals) dat het gaat om de medische beperkingen per 25 april 2006 en voorts dat de gedingstukken voor het overige voldoende medische informatie bevatten.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de onderzoeken van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig geoordeeld kunnen worden. De Raad onderschrijft de uitvoerige overwegingen van de rechtbank ter zake van de door deze artsen verrichte onderzoeken. Ook de Raad leest in de overgelegde medische informatie geen met het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv strijdige oordelen die zouden nopen tot het inschakelen van een deskundige.
4.4. Met betrekking tot de FML van 12 maart 2004 van ArboNed overweegt de Raad dat deze niet ziet op de datum in geding en dat deze is opgesteld door een bedrijfsverpleegkundige van ArboNed - niet door een arts derhalve - en dat de medische onderbouwing van deze lijst niet is overgelegd.
4.5. Ter zake de FML en de FCE-test van 8 augustus 2006 van Assist overweegt de Raad dat niet gebleken is dat deze door een arts is opgesteld respectievelijk uitgevoerd, waarbij tevens heeft te gelden de ook door de rechtbank aangehaalde jurisprudentie van de Raad dat de resultaten van een dergelijke test met terughoudendheid dienen te worden gehanteerd, reeds omdat in verband met de gevolgde onderzoeksmethode het onderzoek afhankelijk is van de medewerking van de betrokkene aan dat onderzoek en dus al dan niet bewust in enige mate beïnvloedbaar zijn.
4.6. Dat appellant in zijn eigen werk thans slechts voor 50% zou kunnen functioneren is niet beslissend voor de beoordeling van zijn medische geschiktheid voor theoretische functies in een fulltime dienstverband op de datum in geding waarbij de Raad opmerkt dat ook van de zijde van bezwaararbeidsdeskundige M. van Wijngaarden in zijn rapport van 20 februari 2006 is opgemerkt dat in dat eigen werk sprake is van overwegend statische belasting vanwege het beeldschermwerk. Omdat onvoldoende informatie beschikbaar was over mogelijkheden tot afwisseling in dat werk qua verrichtingen en houding, is het aanvankelijke oordeel dat appellant tevens geschikt was voor het verrichten van het eigen werk toen niet langer gehandhaafd.
4.7. De Raad overweegt dat uit de gedingstukken blijkt dat de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv de beoordeling van de belastbaarheid van appellant wel degelijk hebben laten lopen langs de lijn van het MAOC en de verzekeringsgeneeskundige standaarden GDBM en Verminderde arbeidsduur. Zij hebben daarbij wel aangenomen dat sprake is van ziekte of gebrek. Tot het aannemen van meer beperkingen dan ter zake van nekbelasting heeft een en ander evenwel niet geleid.
4.8. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 4 februari 2009 (LJN BH1896) overweegt de Raad dat het protocol Beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen, het karakter heeft van een werkinstructie aan de verzekeringsartsen van het Uwv en het een hulpmiddel is ten behoeve van een zorgvuldige, consistente en onderbouwde besluitvorming. Dit protocol is tot stand gekomen in het kader van de Wet inkomen naar arbeidsvermogen en is niet van toepassing op een beoordeling in het kader van de WAO.
4.9. Met de rechtbank is de Raad ten slotte van oordeel dat de medische passendheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies door de bezwaararbeidsdeskundige Van Wijngaarden in de rapporten van 20 februari 2006 en 12 december 2006 voldoende is toegelicht.
4.10. De Raad concludeert dan ook dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R.V. Benza.
GdJ