ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1213 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en zorgvuldigheid van verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 juli 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek centraal staat. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat haar WAO-uitkering met ingang van 23 februari 2007 had ingetrokken, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellante stelde dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat de arts die het primaire onderzoek had verricht, niet geregistreerd was als verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts had appellante niet onderzocht, maar zich beperkt tot dossieronderzoek. De Raad oordeelde dat het Uwv in dit geval appellante had moeten oproepen voor een medisch onderzoek, gezien de aard en ernst van haar klachten. Het gebrek aan een zorgvuldig onderzoek leidde tot de conclusie dat de medische grondslag van het besluit niet kon standhouden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, en oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellante.

Uitspraak

08/1213 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ,s-Gravenhage van 18 januari 2008, 07/127 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. J.M.M. Brouwer, advocaat te ,s-Gravenhage.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2009. Voor appellant is verschenen mr. Brouwer. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. G.G. Prijor.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 30 juni 2006 is de aan appellante toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, ongewijzigd voortgezet.
2. Bij besluit van 22 december 2006 heeft het Uwv het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en nader de uitkering met ingang van 23 februari 2007 ingetrokken vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 22 december 2006 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat en voor zover voor het hoger beroep van belang – het volgende overwogen.
Op grond van de stukken moet worden aangenomen dat bij appellante niet te geringe medische beperkingen zijn aangenomen. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapportages blijkt dat de door appellante gestelde klachten waaronder de vermoeidheids-, gewrichts- en pijn- en psychische klachten, de klachten van vergeetachtigheid en de schildklierproblemen bekend waren. De door appellante in beroep ingebrachte medische stukken geven gelet op de reactie van de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de aangenomen beperkingen. Gelet op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts is een duurbeperking niet aan de orde.
De medische grondslag houdt derhalve stand. Ook de arbeidskundige grondslag wordt in orde geacht.
4. Appellante heeft in hoger beroep – evenals in bezwaar en beroep – aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat haar beperkingen zijn onderschat. Daartoe heeft appellante onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Raad ter zitting gesteld dat de primaire arts die appellante heeft onderzocht ten tijde van het onderzoek geen verzekeringsarts was, terwijl de bezwaarverzekeringsarts appellante niet heeft onderzocht en zich heeft beperkt tot dossieronderzoek. Verder heeft appellante de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies betwist.
5. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Tussen partijen is niet in geding dat de arts R. Ponsioen die het primaire verzekeringsgeneeskundige onderzoek heeft verricht, ten tijde van zijn onderzoek (nog) niet was geregistreerd als verzekeringsarts. In zijn uitspraken van 18 juli 2007 (LJN BA9904, BA9905, BA9908, BA9909 en BA9910) heeft de Raad overwogen dat registratie als verzekeringsarts in beginsel borg staat voor een zekere kwaliteit en dat, zolang die registratie niet heeft plaatsgevonden, er in beginsel niet van kan worden uitgegaan dat de kwaliteit van het onderzoek van de (nog) niet als verzekeringsarts geregistreerde arts voldoende is gewaarborgd. Een dergelijk gebrek kan in de bezwaarfase door de bezwaarverzekeringsarts worden hersteld. Onder omstandigheden kan een medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts achterwege blijven, omdat zodanig onderzoek geen toegevoegde waarde heeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarin voldoende informatie van de behandelend artsen voorhanden is dan wel een medische expertise is verricht.
6.2. In het geval van appellante doet zo’n situatie zich evenwel niet voor. Het is gelet op de aard, omvang en ernst van de klachten van appellante en de door de behandelaars van appellante verschafte informatie niet uit te sluiten dat een lichamelijk en psychisch onderzoek van appellante door de bezwaarverzekeringsarts toegevoegde waarde zou hebben gehad. De Raad wijst er daarbij op dat de bezwaarverzekeringsarts niet bij de hoorzitting aanwezig is geweest. Gelet op het vorenstaande had het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts gelegen om appellante op te roepen voor een medisch onderzoek. Nu dat niet is gebeurd, kan niet worden gesproken van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en kan de medische grondslag geen stand houden.
7. Het hiervoor overwogene brengt met zich dat aan de beoordeling van de andere grieven van appellante niet kan worden toegekomen.
8. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep slaagt, dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het besluit op bezwaar van 22 december 2006 moet worden vernietigd.
9. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen tot betaling van € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en van € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Aangezien (alleen) in hoger beroep een bewijs is overgelegd van een krachtens de Wet op de rechtsbijstand verleende toevoeging, dient het laatst vermelde bedrag te worden betaald aan de griffier van de Raad.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 22 december 2006 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1288,-, waarvan € 644,- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.E. van Rooij.
CVG