ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3877
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens overschrijding van de vermogensgrens en bezit van onroerend goed in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking, herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 2 juli 1999 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een tip over vermoedelijk bezit van onroerend goed in Marokko, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking dat appellant niet alleen eigenaar was van een woning in Marokko, maar ook van een appartementencomplex, waarvan hij sinds 1996 als enig eigenaar geregistreerd stond. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het appartementencomplex in mede-eigendom toebehoorde aan zijn kinderen, ondanks zijn stelling dat dit het geval was. De Raad stelt vast dat appellant op 31 december 2007 het volle eigendom van het appartementencomplex heeft overgedragen aan zijn kinderen, wat zijn eerdere claims ondermijnt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarin de intrekking van de bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden werd bekrachtigd. De Raad oordeelt dat het College bevoegd was om de bijstand in te trekken over de periode van 2 juli 1999 tot en met 31 december 2005, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door zijn vermogen niet te melden. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het naleven van de inlichtingenverplichting door uitkeringsgerechtigden.