ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-201 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van [Betrokkene] tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 29 november 2007 uitspraak deed in een geschil over de intrekking van de WAO-uitkering van [Betrokkene]. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 juli 2009 uitspraak gedaan. De zaak is ontstaan na een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 28 februari 2006, waarbij de WAO-uitkering van [Betrokkene] werd ingetrokken op grond van de conclusie dat hij per 1 mei 2006 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door het Uwv in een later besluit van 24 augustus 2006 bevestigd, ondanks het bezwaar van [Betrokkene].

In hoger beroep hebben de erven van [Betrokkene] hun standpunt versterkt met een verklaring van de revalidatiearts dr. W.K.N. van der Meij, waarin zij de ernst van de medische beperkingen van [Betrokkene] onderbouwen. De Raad heeft echter geoordeeld dat deze verklaring niet leidt tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de gronden van [Betrokkene] afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad heeft ook opgemerkt dat de datum in geding, 1 mei 2006, duidelijk in de uitspraak van de rechtbank is vermeld.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep geen doel treft en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens zijn er geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 juli 2009.

Uitspraak

08/201 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van [Betrokkene] , die laatstelijk heeft gewoond te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 november 2007, 06/2197 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene]
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens [Betrokkene] heeft mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 25 mei 2009 heeft mr. Visser medegedeeld dat [Betrokkene] op 15 mei 2009 is overleden en dat de erven het hoger beroep wensen voort te zetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009. Appellanten waren vertegenwoordigd door mr. Visser en [naam voormalige partner], de voormalige partner van [Betrokkene]. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. G.A. Tellinga.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 28 februari 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van [Betrokkene], die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 1 mei 2006 ingetrokken op grond van de overweging dat [Betrokkene] per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit van 24 augustus 2006 heeft het Uwv het door [Betrokkene] tegen het besluit van 28 februari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door [Betrokkene] tegen het besluit van 24 augustus 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en beslissingen genomen omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht.
De rechtbank heeft hiertoe kort samengevat overwogen dat het Uwv de uitkering van [Betrokkene] terecht per 1 mei 2006 heeft ingetrokken, maar dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het besluit niet deugdelijk was. Naar het oordeel van de rechtbank is in de beroepsfase alsnog zowel een deugdelijke medische als arbeidskundige onderbouwing verstrekt. De rechtbank heeft hierin aanleiding gevonden te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3.1. In hoger beroep hebben appellanten zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 24 augustus 2006 geheel in stand blijven. Naar de opvatting van appellanten is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het Uwv in de beroepsfase een deugdelijke medische en arbeidskundige onderbouwing heeft verstrekt. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben appellanten gewezen op de in beroep ingebrachte verklaringen van de revalidatiearts dr. W.K.N. van der Meij van 6 maart 2007 en de aan Van der Meij gerichte brief van de ergotherapeute
P. van Griethuysen, gedateerd 12 april 2007.
3.2. Appellanten hebben in hoger beroep hun standpunt ter zake van de ernst van de medische beperkingen van [Betrokkene] nader onderbouwd met een verklaring van Van der Meij van 25 maart 2008.
3.3. Appellanten hebben voorts aangevoerd dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd omdat in de uitspraak niet op duidelijke wijze is aangegeven welke datum de datum in geding is. Appellanten achten dit onjuist nu in de aangevallen uitspraak is overwogen dat de verklaring van Van der Meij niet ziet op de datum in geding.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De in hoger beroep ingediende gronden van appellanten die kort zijn weergegeven in 3.1 vormen een herhaling van hetgeen [Betrokkene] reeds in beroep naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank deze gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad heeft hieraan niets toe te voegen.
4.3. De in hoger beroep ingebrachte verklaring van Van der Meij van 25 maart 2008 leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan neergelegd in de aangevallen uitspraak. Dit is reeds het geval omdat Van der Meij in deze verklaring aangeeft dat hij zich niet kan uitlaten over de situatie van [Betrokkene] per 1 mei 2006, omdat hij [Betrokkene] op 5 december 2006 voor de eerste maal zag en hij niet of nauwelijks beschikt over medische gegevens van voor die datum.
4.4. Het standpunt van appellanten weergegeven in 3.3 leidt evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Uit de aangevallen uitspraak blijkt onmiskenbaar dat de rechtbank 1 mei 2006 als datum in geding heeft beschouwd. De Raad wijst op de tweede alinea van bladzijde 2 van de aangevallen uitspraak. Dat in de uitspraak ook wordt verwezen naar de belastbaarheid van [Betrokkene] zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 27 februari 2006 doet hieraan niet af. Tussen de datum van de vaststelling van de belastbaarheid van [Betrokkene] en de datum in geding ligt een periode van iets meer dan twee maanden om [Betrokkene] in de gelegenheid te stellen zich op de nieuwe situatie voor te bereiden. De Raad wijst erop dat appellanten ter zitting hebben verklaard dat de medische situatie van [Betrokkene] op beide data niet verschillend was.
4.5. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
TM