ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3196
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering per 3 mei 2006 werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medische onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de beperkingen die zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde I.T. Martens, heeft aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat de eerder aangenomen urenbeperking ten onrechte niet is gehandhaafd. Ze verzocht ook om de benoeming van een onafhankelijke deskundige.
De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht de voorgehouden functies te verrichten. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en stelt vast dat de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige op de G-signaleringen afdoende is. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medische onderzoek, ook niet in het licht van de door appellante aangevoerde argumenten over de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand blijven.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 10 juli 2009, na een zitting op 29 mei 2009 waar appellante en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het Uwv.