ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3059

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1281 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die als internationaal vrachtwagenchauffeur werkte en op 20 juli 1999 uitviel door slijtageklachten aan zijn linkerknie. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd ontving appellant vanaf 18 juli 2000 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het Uwv heeft op 21 februari 2006 de uitkering van appellant ingetrokken, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt nu de eerdere uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten.

De Raad overweegt dat appellant in hoger beroep aanvoert dat hij niet kan voldoen aan de opleidingseisen van VMBO-niveau voor de functies die hem zijn voorgehouden. De Raad stelt vast dat de arbeidsmogelijkhedenlijst van 3 februari 2006 geen concrete diploma-eisen stelt voor de functies die appellant moet kunnen vervullen. De Raad is van oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellant in staat is om de functie van chauffeur personenbusje en andere functies te vervullen, ondanks de bezwaren van appellant over de geschiktheid van deze functies. De Raad laat de bezwaren tegen de functie sluismeester onbesproken, omdat deze functie mogelijk komt te vervallen.

De Raad concludeert dat appellant, gezien zijn beperkingen, in staat moet worden geacht om de functies Chauffeur personenbusje, Monteur 1 en Elektronica monteur uit te oefenen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 juli 2009.

Uitspraak

08/1281 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 januari 2008, 07/1473 en 06/4867 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. de Bruin, advocaat te Oss, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 november 2008 heeft mr. De Bruin aan de Raad medegedeeld dat mr. J.J.C.M. Rouws met ingang van 1 december 2008 zal optreden als opvolgend raadsman.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2009. Namens appellant is zijn gemachtigde mr. Rouws voornoemd, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als internationaal vrachtwagenchauffeur toen hij op 20 juli 1999 uitviel voor deze werkzaamheden als gevolg van slijtageklachten aan zijn linkerknie.
1.1. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellant met ingang van 18 juli 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Bij besluit van 21 februari 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 21 april 2006 ingetrokken onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van de laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.3. Bij besluit van 15 mei 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 februari 2006 ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft tegen het besluit van 15 mei 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 25 januari 2007 (zaaknr. 06/2840) heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 mei 2006 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.1. De rechtbank heeft in die uitspraak de medische grondslag van het besluit van 15 mei 2006 gemotiveerd en zonder voorbehoud onderschreven. Ten aanzien van het arbeidskundige gedeelte van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv ten onrechte de omvang van de maatman heeft gemaximeerd op 38 uur per week, dat niet alle signaleringen in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van een toelichting zijn voorzien en dat het Uwv bij zijn nieuw te nemen beslissing op bezwaar aandacht zal moeten besteden aan de vraag of appellant in staat moet worden geacht structurele nachtdiensten te verrichten.
3. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige C.H.J. de Vries-van Hulten in haar rapport van 5 april 2007 een toelichting gegeven op de signaleringen en de functies passend geacht en, uitgaande van een maatmanomvang van 47,4 uur per week, het verlies aan verdienvermogen berekend op 30,85%. In een aanvullende rapportage van 22 mei 2007 heeft deze bezwaararbeidsdeskundige opgemerkt dat structureel nachtwerk deel uitmaakt van het maatmanpatroon zodat functies geduid kunnen worden waarin nachtwerk voorkomt.
Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 12 april 2007 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 februari 2006 alsnog gegrond verklaard, bepaald dat de uitkering per 16 januari 2006 onveranderd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% en dat de uitkering per 21 april 2006 wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak - onder andere - het beroep tegen het besluit van 12 april 2007 (zaaknr. 07/1473) ongegrond verklaard. De rechtbank stelde vast dat het Uwv de maximering van de maatman ongedaan heeft gemaakt en bij de bepaling van de reductiefactor thans terecht is uitgegaan van een ongemaximeerde maatmanomvang van 47,4 uur. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat er, aangezien gebleken is dat structureel nachtwerk onderdeel uitmaakte van het maatmanberoep, geen bezwaar bestaat tegen de geduide functies waarin structureel nachtwerk voorkomt, in casu chauffeur personenbusje, directiechauffeur (sbc-code 282160) en brugwachter, sluismeester (sbc-code 282170).Onder verwijzing naar de motivering van de signaleringen en het opleidingsniveau van appellant in de arbeidskundige rapportages van 5 april 2007 en 25 september 2007 is de rechtbank van oordeel dat appellant de aan de schatting ten grondslag gelegde functies moet kunnen vervullen.
5. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het door het Uwv vastgestelde opleidingsniveau 2 niet bestrijdt, doch dat hij niet kan voldoen aan de in vier van de vijf voorgehouden functies gestelde opleidingeis van VMBO-niveau. Appellant betwist dat de door hem in het verleden uitgevoerde werkzaamheden, die ongeschoold eenvoudig werk betroffen, kunnen worden aangemerkt als ervaring in werk op VMBO-niveau. Verder heeft appellant bezwaar tegen de functie chauffeur (sbc-code 282160) omdat er sprake is van een overschrijding op het aspect kruipen (bij het schoonmaken van de auto) en omdat hij van mening is dat er tijdens lange ritten te weinig mogelijkheden zijn om te vertreden. De functie sluismeester (sbc-code 282170) acht appellant niet passend vanwege de diploma-eis. Onder overlegging van stukken van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft appellant betoogd dat ten tijde in geding het diploma Nautop 1 + 2 vereist was voor het verkrijgen van de functie van sluiswachter. Appellant beschikt niet over deze diploma’s.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. De Raad stelt vast dat de gemachtigde van appellant ter zitting op 5 juni 2009 heeft verklaard dat alleen de herziening van de WAO-uitkering per 21 april 2006 onderwerp van geschil is. Het hoger beroep is niet gericht tegen het gedeelte van de aangevallen uitspraak dat ziet op de intrekking van de Ziektewetuitkering per 29 augustus 2006.
6.2. Ten aanzien van de grond van appellant betreffende het opleidingsniveau overweegt de Raad dat hij rechtsoverweging 13 van de aangevallen uitspraak kan onderschrijven. Appellant stelt in hoger beroep dat hij het voor hem vastgestelde opleidingsniveau niet bestrijdt, maar dat hij niet kan voldoen aan de in de functies gestelde opleidingseis van VMBO-niveau. Deze grief kan niet slagen. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 3 februari 2006 blijkt dat voor de functies opleidingsniveau 2 geldt en volgens de arbeidsmogelijkhedenlijst worden in de functies geen concrete diploma-eisen gesteld.
6.3. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat de functie chauffeur personenbusje, directiechauffeur (sbc-code 282160) door hem moet kunnen worden verricht. Mede gelet op de reacties van de bezwaararbeidsdeskundige van 5 april 2007 en 25 september 2007 is de Raad er onvoldoende overtuigd van geraakt dat appellant de in deze functie slechts incidenteel en in beperkte omvang voorkomende schoonmaakwerkzaamheden onmogelijk zou kunnen verrichten. Verder acht de Raad, gelet op de omschrijving van de functie in het resultaat functiebeoordeling, de kans dat appellant in deze functie regelmatig meer dan twee uur aaneen moet zitten zonder enige vertredingsmogelijkheid dusdanig gering dat ook op grond daarvan niet kan worden geoordeeld dat de functie niet passend is.
6.4. Met betrekking tot de functie sluismeester (sbc-code 282170) stelt de Raad vast dat partijen uitvoerig hun elkaar weersprekende standpunten over de voor deze functie vereiste opleidingseis uiteen hebben gezet en tevens dat de Raad zal daarlaten de vraag of er in deze functie op de datum in geding een diploma-eis gold, indien immers deze functie komt te vervallen resteert er nog voldoende basis voor een zorgvuldige schatting met een uitkomst wat betreft verlies aan verdienvermogen van onder de 35%. De Raad laat de bezwaren tegen deze functie dan ook onbesproken.
6.5. De Raad is van oordeel dat appellant, gelet op de voor hem vastgestelde beperkingen, op de datum in geding in ieder geval in staat geacht moet worden tot het uitoefenen van de functies Chauffeur personenbusje (sbc-code 282160), Monteur 1 (sbc-code 267050) en Elektronica monteur (sbc-code 267040).
7. Uit hetgeen hiervoor onder 6.2 tot en met 6.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R. Benza.
EV