ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7238 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering in verband met zeldzame ziekte en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die lijdt aan cystic fibrosis, een zeldzame en progressieve ziekte. Betrokkene heeft zijn werk als loodgieter moeten staken op 2 december 1999 en ontving vanaf 30 november 2000 een WAO-uitkering van 80-100%. Na een gedeeltelijke hervatting van zijn werkzaamheden als adviseur woningaanpassingen in 2003, werd zijn uitkering aangepast naar 55-65%. In 2005 concludeerde de verzekeringsarts dat betrokkene theoretisch in staat was om fulltime te werken, wat leidde tot een verlaging van zijn uitkering per 1 januari 2006 naar 15-25% arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank Alkmaar verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank oordeelde dat de door de bezwaarverzekeringsarts aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de eerdere uitkeringssituatie te rechtvaardigen. Betrokkene had schriftelijk commentaar van zijn behandelende longarts ingediend, die stelde dat de maximale arbeidsduur alleen in samenspraak met de behandelaar kan worden bepaald, gezien de zeldzaamheid van de ziekte en het wisselende ziekteverloop.

In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant opnieuw moest beslissen op het bezwaar van betrokkene en dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat betrokkene fulltime kon werken. De Raad wees ook het verzoek van betrokkene om schadevergoeding af, omdat de gestelde schade niet voortvloeide uit het in beroep aangevochten besluit. De proceskosten werden begroot op € 805,-, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene moesten worden vergoed.

Uitspraak

08/7238 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 november 2008, 06/1147 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 10 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant stelde hoger beroep in en bracht achtereenvolgens drie rapporten van de bezwaarverzekeringsarts in het geding.
Betrokkene voerde verweer en zond schriftelijk commentaar van de hem behandelende longarts in.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 29 mei 2009, waar appellant verscheen bij gemachtigde en betrokkene zich liet bijstaan door mr. P.S. Fluit, advocaat te Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 24 februari 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft appellant zijn besluit van 3 november 2005 tot de verlaging van betrokkenes WAO-uitkering per 1 januari 2006 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
2. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 24 februari 2006 en droeg appellant op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene.
3. 1. De Raad gaat uit van de volgende, tussen partijen niet bestreden, feiten.
3.2. Betrokkene moest zijn werk als loodgieter op 2 december 1999 staken wegens agstic fibrosis. Hij ondervindt van deze aangeboren, progressieve ziekte beperkingen. Appellant kende betrokkene met ingang van 30 november 2000 een WAO-uitkering toe, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
3.3. Met ingang van 1 mei 2003 hervatte betrokkene als adviseur woningaanpassingen voor 16 uren per week. Zijn WAO-uitkering werd in verband hiermee uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55-65%.
3.3. De verzekeringsarts onderzocht betrokkene op 21 juli 2005 en concludeerde dat de eerder aanvaarde duurbeperking kon vervallen: betrokkene zou tot acht uur per dag, maximaal 40 uur per week, arbeid kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de feitelijk door betrokkene verrichte werkzaamheden op ongeveer 57%. Uitgaande van de door de verzekeringsarts aangegeven beperkingen, kan betrokkene theoretisch met gangbare arbeid ongeveer 82% van zijn geïndexeerde loon als loodgieter verdienen.
3.4. De door de rechtbank als deskundige geraadpleegde longarts C.F. Melissant concludeerde na onderzoek van betrokkene dat hij maximaal 16 uur per week voor arbeid belastbaar is. De rechtbank volgde dit, ook na kennisneming van de kritiek van de bezwaarverzekeringsarts door Melissant gehandhaafde, oordeel.
4.1. Onder verwijzing naar de rapporten van zijn bezwaarverzekeringsarts, betoogt appellant in hoger beroep dat geen medische reden bestaat waarom betrokkene niet full time kan werken.
4.2. Betrokkene weerspreekt de stelling van appellant onder verwijzing naar de opvatting van de hem behandelende longarts. Deze longarts berichtte, samengevat, dat – gezien de zeldzaamheid van de ziekte waaraan betrokkene lijdt en het (wisselende) ziekteverloop – de maximale arbeidsduur alleen in samenspraak met de behandelaar kan worden bepaald. De behandelend longarts is van mening dat betrokkene vanwege zijn gezondheid niet full time kan werken.
5.1. De Raad onderschrijft ten volle de motivering van de aangevallen uitspraak. Dat betekent dat appellant opnieuw moet beslissen op het bezwaar van betrokkene. Ter zitting heeft appellant aangegeven dat hij dan het besluit van 3 november 2005 zal herroepen en de oorspronkelijke uitkeringssituatie per 1 januari 2006 zal herstellen.
5.2. Betrokkene verzocht ter zitting om appellant te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij leed doordat appellant tegen beter weten in is opgekomen tegen de aangevallen uitspraak. Dat verzoek wijst de Raad af, reeds, omdat de gestelde schade niet voortvloeit uit het in beroep aangevochten besluit.
6. De Raad ziet reden voor een proceskostenveroordeling, wegens de aan betrokkene in hoger beroep verleende rechtsbijstand begroot op € 805,- .
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van het geding tot een bedrag van € 805,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 447,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) J.M. Tason Avila.
KR