ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-475 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot herziening WAO-uitkering en schadevergoeding bij vertraagde uitbetaling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 12 december 2007, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond was verklaard. Dit besluit betrof de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die per 7 februari 2006 was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. In een later besluit van 5 juli 2007 had het Uwv deze mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 65 tot 80%. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant was van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt was.

Tijdens de zitting op 15 mei 2009 heeft het Uwv aangegeven dat de functie van inpakker, die ten grondslag lag aan het besluit van 5 juli 2007, verviel. Hierdoor waren er onvoldoende functies beschikbaar voor appellant, wat leidde tot de conclusie dat zijn arbeidsongeschiktheid onveranderd op 80 tot 100% moest worden vastgesteld. De Raad volgde het Uwv hierin en oordeelde dat het besluit van 5 juli 2007 vernietigd moest worden. Tevens werd het eerdere besluit van 7 december 2005 herroepen, en werd bepaald dat de uitspraak van de Raad in de plaats kwam van het vernietigde besluit.

Daarnaast oordeelde de Raad dat appellant schade had geleden door de vertraagde uitbetaling van zijn uitkering, en dat het Uwv verplicht was deze schade te vergoeden. De Raad stelde de ingangsdatum van de wettelijke rente vast op 1 maart 2006 en bepaalde dat het Uwv de proceskosten van appellant in hoger beroep moest vergoeden, tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Stam als voorzitter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

08/475 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 december 2007, 06/6161 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 augustus 2008 heeft de gemachtigde van appellant een reactie daarop gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft - gevoegd met de zaak 08/4261 WAO - plaatsgevonden op 15 mei 2009, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Van Gorkum, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Rijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Hangende het bezwaar tegen het besluit van 7 december 2005 waarbij ongegrond was verklaard het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van 7 december 2005 en de aan appellant verleende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) was herzien per 7 februari 2006 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van appellant van 55 tot 65%, heeft het Uwv bij besluit op bezwaar van 5 juli 2007, zijnde een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 7 februari 2006 alsnog verhoogd naar 65 tot 80%.
1.2. De rechtbank heeft voor zover hier van belang, met toepassing van artikel 6:19 van de Awb het beroep van appellant, dat geacht wordt mede tegen dit laatste besluit te zijn gericht, bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard voor zover het dit besluit betreft.
2. Het hoger beroep van appellant richt zich enkel tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarin een oordeel is gegeven over dit besluit van 5 juli 2007. Appellant meent volledig arbeidsongeschikt te zijn.
3. Ter zitting heeft het Uwv te kennen gegeven dat de aan dit besluit ten grondslag gelegde functie van inpakker (Sbc-code 111190) alsnog dient te vervallen. Gelet hierop resteren er onvoldoende functies als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Per datum in geding dient de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant naar de mening van het Uwv dan ook onveranderd te worden vastgesteld op 80 tot 100%.
4.1. De Raad ziet geen reden het Uwv wat dit betreft niet te volgen, reden waarom geoordeeld dient te worden dat het besluit van 5 juli 2007 voor vernietiging in aanmerking komt en mitsdien ook de aangevallen uitspraak voor zover aangevallen. Het inleidend beroep bij de rechtbank dient derhalve in zoverre alsnog gegrond te worden verklaard. Voorts zal de Raad met toepassing van de artikelen 24 van de Beroepswet en 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het besluit van 7 december 2005 te herroepen en te bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 5 juli 2007.
4.2. Met het voorgaande is gegeven dat appellant als gevolg van het onrechtmatig gebleken besluit van 7 december 2005 schade heeft geleden, verband houdende met vertraagde uitbetaling van de uitkering per 7 februari 2006 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op het Uwv rust de verplichting die schade te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. De eerste dag waarop over de niet tijdig betaalbaar gestelde bruto-uitkering wettelijke rente is verschuldigd, wordt gesteld op 1 maart 2006. De ingangsdatum van de rentevergoeding over de volgende nog verschuldigde termijnen dient telkens te worden vastgesteld op de eerste dag na afloop van de desbetreffende termijn. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
4.3 De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 5 juli 2007 ongegrond is verklaard;
Verklaart het beroep wat dat betreft alsnog gegrond en vernietigt het besluit op bezwaar van 5 juli 2007;
Herroept het besluit van 7 december 2005;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) R. Benza.
GdJ