ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2996 WAZ + 08-6649 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem met betrekking tot haar uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Appellante ontving per 18 juni 2003 een WAZ-uitkering, maar het Uwv heeft deze uitkering herberekend en per 1 januari 2006 beëindigd. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de herberekening van de uitkering op basis van artikel 58 van de WAZ correct is uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in 2004 en 2005 een groter winstaandeel heeft ontvangen dan in 2003, terwijl zij stelde in die jaren niet te hebben gewerkt. Dit leidde tot de conclusie dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de fiscale keuze van appellante in twijfel trokken.

De Raad heeft ook de terugvordering van een teveel betaalde uitkering over de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 mei 2006 beoordeeld. Het Uwv was verplicht tot terugvordering op basis van artikel 63 van de WAZ, en de Raad heeft geen dringende redenen gevonden om hiervan af te wijken. De rechtbank had eerder de beroepen van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraken bevestigd. De Raad concludeert dat de fiscale keuzes van appellante, die door de fiscus zijn geaccepteerd, als inkomsten uit arbeid moeten worden beschouwd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De Raad heeft geen dergelijke omstandigheden kunnen vaststellen en heeft de besluiten van het Uwv bevestigd.

Uitspraak

08/2996 WAZ en 08/6649 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 29 april 2008, 08/898 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en van 31 oktober 2008, 08/3177 (aangevallen uitspraak 2)
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft R.T. van Baarlen, werkzaam bij Fiscount Adviesgroep B.V. te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad op 5 juni 2009. Namens appellante is Van Baarlen verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante is per 18 juni 2003 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend. Daarnaast verrichtte zij werkzaamheden in de vishandel van de familie.
1.2. Bij besluit van 25 januari 2007 heeft het Uwv de uitkering aan appellante met toepassing van artikel 58 van de WAZ herberekend in verband met het door appellante genoten inkomen uit arbeid vanaf 18 juni 2003. Bij besluit van dezelfde datum heeft het Uwv de WAZ-uitkering aan appellante met ingang van 1 januari 2006 beëindigd.
1.3. Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft het Uwv van appellante een bedrag van € 44.622,20 teruggevorderd over de periode van 18 juni 2003 tot en met 1 mei 2007.
1.4. Bij besluit van 6 december 2007 heeft het Uwv het door appellante tegen de besluiten van 25 januari 2007 gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard. De uitkering over de periode van 18 juni 2003 tot en met 31 december 2003 wordt uitbetaald naar de klasse 65-80% en over de jaren 2004 en 2005 wordt de uitkering niet uitbetaald. De intrekking van de uitkering per 1 januari 2006 is ongedaan gemaakt.
1.5. Bij besluit van 18 februari 2008 is het door appellante gemaakte bezwaar tegen de terugvordering deels gegrond verklaard. De terugvordering over de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 mei 2006 wordt niet gehandhaafd en het bedrag wordt verlaagd naar € 24.636,79.
2.1. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellante tegen het besluit van 6 december 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat bij de beantwoording van de vraag in hoeverrre een zelfstandige inkomsten heeft genoten in beginsel doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte, door de fiseus gehonoreerde keuze. De rechtbank ziet geen redenen daarvan af te wijken aangezien uit de belastingaangiften herhaaldelijk is gebleken dat appellante werkzaamheden verrichtte.
2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 februari 2008 ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij vanaf oktober 2003 geen werkzaamheden heeft verricht. Dat is aangegeven op het inlichtingenformulier van haar echtgenoot. In de aangiften inkomstenbelasting 2004 en 2005 is ten onrechte de arbeidskorting geclaimd; de belastingdienst heeft dat inmiddels op haar verzoek bij brief van 16 mei 2008 gecorrigeerd. Ten bewijze daarvan heeft appellante de gecorrigeerde belastingaanslagen en de navorderingsaanslagen, gedateerd 29 juli 2008, overgelegd.
3.2. Het Uwv heeft aangegeven dat de correctie van de aanslagen niet leidt tot een ander standpunt. Het Uwv vindt het opmerkelijk dat appellante in 2004 en 2005 een groter winstaandeel heeft ontvangen dan in 2003 terwijl ze, naar zij heeft gesteld, in die jaren in het geheel niet meer heeft gewerkt. Voorts heeft het Uwv erop gewezen dat de echtgenoot van appellante ook een WAZ-uitkering ontvangt. De aan hem toebedeelde winst heeft waarschijnlijk geen gevolgen voor zijn WAZ-uitkering. Het is volgens het Uwv niet ondenkbeeldig dat een andere winstverdeling – waarbij de arbeidsinbreng van appellante en haar echtgenoot in ogenschouw wordt genomen – in het geval van de echtgenoot tot een ander resultaat zal leiden.
4.1. Vast staat dat appellante op haar belastingaangiften – die door de fiscus geaccepteerd zijn – in box 1 het aan haar over de jaren 2003 tot en met 2005 toegekende winstaandeel heeft opgegeven. In geschil is of dit winstaandeel kan worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 58 van de WAZ.
4.2. Uit vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2001, LJN AB1736) volgt dat bij het beantwoorden van de vraag of een zelfstandige in haar bedrijf arbeid heeft verricht, tot uitgangspunt dient te worden genomen de in het kader van de fiscale wetgeving gemaakte keuze van betrokkene. De door betrokkene – overeenkomstig de door haar gemaakte fiscale keuze – in het kader van de inkomstenbelasting aangegeven inkomsten dienen in beginsel als inkomsten uit arbeid te worden beschouwd. Dit is slechts anders indien sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de fiscale keuze bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ niet tot uitgangspunt kan worden genomen.
4.3. De Raad is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden in vorenbedoelde zin. Met het Uwv acht de Raad het opmerkelijk dat appellante in 2004 en 2005 een groter winstaandeel heeft gekregen dan in 2003, terwijl zij volgens haar stelling in die laatste twee jaren in het geheel niet meer heeft gewerkt. In 2004 en 2005 heeft zij zelfs een groter winstaandeel dan haar – werkende – echtgenoot ontvangen. Dit komt niet overeen met de gestelde arbeidsinbreng en evenmin met de volgens appellante contractueel vastgelegde winstverdeling van 23% voor haar, 23% voor haar echtgenoot en 23% voor hun zoon. De Raad sluit niet uit dat een en ander verband houdt met de WAZ-uitkering aan haar echtgenoot.
Dat de fiscus inmiddels de belastingaanslagen over 2004 en 2005 gecorrigeerd heeft omdat voor appellante geen arbeidskorting meer wordt geclaimd, is evenmin aan te merken als bijzondere omstandigheid: het afzien van een dergelijke claim leidt tot een hogere belastingaanslag en zal door de fiscus zonder nader onderzoek worden geaccepteerd.
De Raad overweegt ten slotte dat appellante als vennoot van de vishandel zelf invloed heeft op de hoogte van het aan haar uitbetaalde winstaandeel.
4.4. Artikel 58 van de WAZ is derhalve op juiste wijze toegepast. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt niet.
5.1. Met betrekking tot aangevallen uitspraak 2 overweegt de Raad dat het Uwv op grond van artikel 63 van de WAZ verplicht is tot terugvordering van de teveel betaalde uitkering over te gaan. Van dringende redenen om daarvan af te zien is de Raad niet gebleken.
5.2. De stelling van appellante dat de rechtbank in deze uitspraak geen beslissing heeft genomen over de verzoeken om vergoeding van proceskosten en rente treft geen doel. De rechtbank heeft weliswaar geen overweging gewijd aan deze punten, maar uit de uitspraak volgt impliciet dat de rechtbank deze verzoeken heeft afgewezen.
5.3. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt dus evenmin.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.E. van Rooij.
JL