08/4174 WWB
08/4200 WWB
08/4202 WWB
[Naam Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 juni 2008, 07/4668, 07/4669 en 07/4670 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 juni 2009
Namens appellant heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere informatie verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2009. Voor appellant is verschenen mr. Van Etten. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door W.A.A. van Wees, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 11 september 1974 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Nadat zijn inwonende zoon de leeftijd van 18 jaar had bereikt, ontving appellant vanaf 6 mei 2002 een uitkering naar de norm voor een alleenstaande. In aanvulling daarop ontving appellant tot 20 november 2003 van het College als bijzondere bijstand een garantietoeslag, bestaande uit het verschil tussen de gehuwdennorm en de gezamenlijke inkomsten van appellant en zijn zoon.
1.2. Bij uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 september 2006, 04/3047, op het beroep van appellant tegen een besluit van het College van 2 november 2004 is in rechte komen vast te staan dat appellant over de periode van 26 juli 2002 tot 18 augustus 2003 wegens verzwegen inkomsten van zijn zoon teveel garantietoeslag heeft ontvangen en een bedrag van € 1.573,54 dient terug te betalen.
1.3. Op 17 mei 2005, 15 september 2006 en 8 mei 2007 heeft appellant aanvragen ingediend voor een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de WWB.
1.4. Deze aanvragen zijn bij besluiten van 16 juni 2005, 5 oktober 2006 en 25 mei 2007, na bezwaar gehandhaafd bij een drietal besluiten gedateerd 9 oktober 2007, afgewezen op de grond dat appellant niet gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen op of beneden bijstandsniveau heeft gehad als bedoeld in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, daar hij over de periode van 26 juli 2002 tot 18 augustus 2003 door fraude een hoger inkomen heeft genoten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen het besluiten van
9 oktober 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, zoals dit artikel ten tijde in geding luidde, verleent het College op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.
4.2. Gelet op hetgeen de vertegenwoordiger van het College ter zitting heeft verklaard, begrijpt de Raad het standpunt van het College aldus, dat voor de beoordeling van de vraag of het inkomen van appellant hoger is geweest dan de bijstandsnorm de inkomsten van zijn zoon mede in aanmerking dienen te worden genomen.
4.2.1. Dit standpunt vindt echter geen steun in de wet. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 4 juli 2006, LJN AY0262, heeft overwogen, dient tot het inkomen in de zin van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB te worden gerekend het netto-inkomen zoals dat feitelijk is ontvangen, plus een eventuele vakantietoeslag ter zake van dat inkomen. Daarbij gaat het om het inkomen van de persoon van de aanvrager. Naar het oordeel van de Raad is het in strijd met artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB om de inkomsten van de meerderjarige zoon te rekenen tot het inkomen van appellant.
4.3. Voor zover het College heeft beoogd aan de afwijzing van de langdurigheidstoeslag ten grondslag te leggen dat het inkomen van appellant in de periode van 26 juli 2002 tot 18 augustus 2003 hoger is geweest dan de bijstandsnorm omdat hij teveel garantietoeslag heeft ontvangen, overweegt de Raad dat hij het College hierin niet kan volgen. Deze toeslag kan niet worden gezien als inkomen in de zin van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB reeds op grond van het feit dat het bijzondere bijstand betreft. Dat deze bijstand - met het oog op de bijzondere situatie waarin appellant als voormalige alleenstaande ouder met een inwonend meerjarig kind verkeert - is verleend in aanvulling op de op appellant van toepassing zijnde alleenstaandennorm, maakt dit niet anders.
4.4. Uit het onder 4.1 tot en met 4.3 overwogene volgt dat het drietal besluiten van 9 oktober 2007 wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. De rechtbank heeft dit niet onderkend zodat ook de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
4.5. Nu de vertegenwoordiger van het College ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat appellant overigens voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag over de jaren 2005, 2006 en 2007, ziet de Raad aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten van 16 juni 2005, 5 oktober 2006 en
25 mei 2007 te herroepen en - met verwijzing naar zijn vaste jurisprudentie omtrent de ingangsdatum zoals onder meer neergelegd in de uitspraak van 4 juli 2006, LJN AY0265 - te bepalen dat appellant over de jaren 2005, 2006 en 2007 steeds met ingang van 1 januari van elk jaar recht heeft op langdurigheidstoeslag naar de norm van alleenstaande.
4.6. De Raad ziet ten slotte aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt het drietal besluiten van 9 oktober 2007;
Herroept de besluiten van 16 juni 2005, 5 oktober 2006 en 25 mei 2007;
Bepaalt dat appellant over de jaren 2005, 2006 en 2007 recht op langdurigheidstoeslag naar de norm van alleenstaande heeft steeds met ingang van 1 januari van elk jaar;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Arnhem;
Bepaalt dat de gemeente Arnhem aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 224,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.N.A. Bootsma en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.